Wetenschappers van acht universiteiten publiceerden eind vorige week met steun van docenten Nederlands een manifest waarin gepleit wordt voor vernieuwing van het vak Nederlands. De auteurs wijzen onder andere op het belang van samenhang tussen de verschillende onderdelen van het vak en vragen aandacht voor het schrijven van teksten. Ze stellen vragen bij het huidige didactische materiaal en vragen zich af waarom het vak in 25 jaar nauwelijks is veranderd. Daarbij wijzen ze erop dat leerlingen Nederlands als een van de saaiste vakken beoordelen en dat teveel leerlingen met een onvoldoende niveau het voortgezet onderwijs verlaten. Voor de meest kwetsbare groep leerlingen betekent dit zelfs dat ze het voortgezet onderwijs afsluiten met onvoldoende geletterdheid om in de maatschappij te kunnen functioneren.
primair onderwijs en mbo
Het manifest is gericht op het voortgezet onderwijs, maar is net zo goed van toepassing op het primair onderwijs en het mbo. In het primair onderwijs is Nederlands kunstmatig opgedeeld in de ‘vakken’ taal, spelling, woordenschat, begrijpend lezen en technisch lezen. Voor ieder ‘vak’ is een aparte methode. Integratie met zaak- en kunstvakken is er niet. Zo hoef je in de geschiedenis- of aardrijkskundeles niet te kunnen spellen en beperkt het schrijven van teksten zich vaak tot het invullen van lesjes in werkboekjes. Sinds de invoering van de referentieniveaus taal van de commissie Meijerink waarin per niveau is aangegeven wat leerlingen in welk onderwijsniveau moeten beheersen, heeft ook het mbo eraan moeten geloven. Het vak Nederlands is er –precies als in het vo- om met de Volkskrant te spreken 'koud en zielloos' geworden. Hoe dat komt?
educatieve uitgevers
In Nederland is de invloed van educatieve uitgevers enorm. Zij baseren hun uitgaven voornamelijk op marktonderzoek. Een groot deel van hun inkomsten wordt bepaald door ‘verbruiksmateriaal’ (werkboekjes). De meerderheid van de leraren in Nederland is zelf opgegroeid met werkboekjes. Hoe de lerarenopleidingen ook hun best doen, voor jonge studenten heeft dat wat ze zelf hebben ervaren en dat wat ze in hun stagepraktijk zien, een veel grotere overtuigingskracht dan dat wat ze op de opleiding leren. Ze zijn groot geworden met werkboekjes en vragen uitgevers om nog meer werkboekjes. En hoewel er legio mogelijkheden zijn om ICT in te zetten in betekenisvol lees- en schrijfonderwijs (beluister dit interview met professor Adriana Bus in het radioprogramma De Taalstaat eens), zien we momenteel vooral dat uitgevers hun werkboeken vertalen in computerprogramma's met saaie en ineffectieve invullesjes. Geen wonder dat ICT-gebruik in het laatste OECD onderzoek nauwelijks tot betere resultaten leidde.
onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk
Er is bovendien een grote kloof tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk. Van de meeste taal- en leesmethodes die we gebruiken is het effect nooit onderzocht. Bij het merendeel van de methodes waarnaar wel onderzoek is gedaan, is een 0-effect vastgesteld (leerlingen worden er niet beter en niet slechter van). Dit onderzoek wordt niet altijd gepubliceerd. Daarom is het des te mooier dat dit met een onderzoek naar extra taalondersteuning in het mbo waarbij geen effect werd gevonden, wel gebeurde (Scharten, Gerritsen, Kuijpers, Netten, 2016). Alleen zo kunnen we werkelijk het gesprek over goed taalonderwijs aangaan en zoeken naar verklaringen en oplossingen. Waarom laten onderzoeken geen effect zien? Ligt dat aan de aard van interventies, de uitvoering ervan of aan het ontbreken van een taalbasis bij leerlingen? Het is ook prachtig dat het voor leraren steeds gemakkelijker wordt om kennis te nemen van wetenschappelijk onderzoek naar taal- en leesonderwijs, via sites als leesmonitor of 4W, het wetenschappelijke tijdschrift van Kennisnet.
pabo's
Hoewel de pabo’s vaak de zwarte piet krijgen toegespeeld, wordt er al jaren keihard gewerkt om studenten toe te rusten voor het vak van leraar. Dat valt niet mee. De vooropleidingen van pabo-studenten zijn niet toereikend, waardoor veel tijd naar basisvaardigheden gaat. Een probleem is bovendien dat de pabo voor het vak Nederlands gebonden is aan een door het ministerie vastgestelde kennisbasis (met landelijke toetsing) die niet op wetenschappelijke kennis, maar op praktijkwerkwijzen is gebaseerd en die in pabo-handboeken voor taal is overgenomen. Zo wordt vernieuwing in het basisonderwijs vanuit de kennisbasis tegengehouden.
opbrengstgericht werken
Onder invloed van het opbrengstgericht werken van de laatste jaren, waarbij leraren nogal eens persoonlijk worden afgerekend op de resultaten van hun leerlingen is het principe van ‘teaching to the test’ omarmd. Als in het examen wordt gevraagd de hoofdgedachte in een tekst te bepalen of een sollicitatiebrief te schrijven, worden die onderdelen net zo lang geoefend tot ze studenten de neus uitkomen. Vergeten wordt dat je pas de hoofdgedachte van een tekst kunt bepalen of een brief kunt schrijven als je een kennis-, ervarings- en taalbasis hebt. Als je nooit leest, blijft die hoofdgedachte een kunstje dat je niet werkelijk onder de knie zult krijgen.
initiatieven
Wie wel eens
een school over de grens heeft bezocht, weet dat het anders kan. Er is
tenslotte al veel bekend over wat werkt in het taalonderwijs: betekenisvol lezen en
schrijven. Wat je nodig hebt zijn goede leraren, veel fijne (kinder- en
jongeren)boeken, authentieke motiverende teksten en mooie spannende opdrachten...
Gelukkig zijn er ook prachtige initiatieven waarin goed taalonderwijs wel
centraal staat. Denk aan de onderzoeksprojecten LIST en DENK! (HU/Windesheim), aan Bibliotheek op school, Luisterbieb, de leesprojecten van Stichting Lezen of aan een educatieve uitgever als Blink educatie waar bevlogen uitgevers zoeken naar mogelijkheden om eigentijds en motiverend onderwijsmateriaal te ontwerpen, zoals in Blink Wereld (wereldoriƫntatie voor de basisschool) en in Plot26 (Nederlands voor het voortgezet onderwijs).