dinsdag 12 juli 2016

Goed taalonderwijs is goed NT2-onderwijs


Aan deze blog heeft ook dr. Gerrit Jan Kootstra bijgedragen. Hij is taalwetenschapper en onderzoeker/docent bij de afdeling educatie van Windesheim. Zijn speciale aandachtsgebied is meertaligheid.


Op een basisschool in Noord Nederland stromen twee vluchtenlingenkinderen in die maar een paar woorden Nederlands spreken. De school beseft heel goed dat het van primair belang is om aandacht te besteden aan hun taalprobleem (zie ook de blog van Martine Delfos), maar weet niet goed hoe. Ergens in de kast staan nog oude NT2 methodes. Kunnen die een oplossing bieden?

NT2-methodes
Toen in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw onderwijsmateriaal voor niet Nederlandssprekende leerlingen nodig was, werden allerlei speciale NT2-methodes uitgegeven.  In het eerste decennium van onze eeuw zijn deze methodes samengevoegd met de NT1-methodes. Daaraan hebben we de zorgelijke ontwikkeling te danken dat momenteel in iedere taalmethode expliciet woorden worden aangeboden op basis van woordfrequentie (zie onze eerdere blog: Woordenschatonderwijs bestaat niet). Inmiddels stromen op onze scholen de vluchtelingenkinderen binnen en is er opnieuw veel vraag naar kennis over NT2-onderwijs. Over het onderwijs in schakelklassen is wel kennis voorhanden (Sardes, 2014). Maar vooral op scholen met een klein aantal niet-Nederlandssprekende leerlingen per klas zit men met de handen in het haar. Veel oude NT2-methodes worden weer uit de kast gehaald. De reden is dat reguliere taalmethodes niet zouden voldoen voor anderstalige leerlingen. In eerdere blogs betoogden we al dat reguliere methodes ook niet voldoen voor Nederlandstalige kinderen. Ze zijn te taalarm, te weinig betekenisvol, te sterk gericht op instructie, ook waar dat niet nodig is, en te toetsend door het frequent gebruik van werkbladen. Als dit al geldt voor Nederlandstalige leerlingen, dan kunnen deze methodes zeker niet geschikt zijn voor anderstalige leerlingen. Maar ook voor NT2-methodes geldt nogal eens dat ze om dezelfde redenen als NT1-methodes niet goed bruikbaar zijn.  

Het leren van een eerste en tweede taal
Goed nieuws: het leren van een tweede taal is in principe niet of nauwelijks anders dan het leren van de moedertaal. De menselijke hersenen zijn uitermate geschikt om taal te leren, zonder dat daar directe instructie aan te pas komt. Dit geldt voor onze eerste, maar ook voor daarop volgende talen. Wat uiteraard wel een verschil is tussen eerste- en tweedetaalleerders is dat tweedetaalleerders ‘extra bagage’ hebben: ze spreken een andere taal, waarin (in meer of mindere mate) al taal- en begripsontwikkeling heeft plaatsgevonden. Uit onderzoek blijkt dat het voor het menselijk brein onmogelijk is om de eigen taal volledig ‘uit te schakelen’ bij het leren van de nieuwe taal en dat de eigen taal ook kan bijdragen aan het leren van de nieuwe taal (zie bijv. Kootstra, Dijkstra, & Starren, 2015 voor een recent overzicht).  De Canadese taalonderwijskundige Jim Cummins stelde al in 1979 dat vaardigheid in de tweede taal afhankelijk is van vaardigheid in de eerste taal. Bovendien blijkt uit een recente meta-analyse naar voorspellers van schoolsucces bij leerlingen met een migrantenachtergrond in Nederland dat mondelinge taalvaardigheid in niet alleen het Nederlands maar ook de thuistaal een significante voorspeller is van schoolsucces.

Voor anderstalige leerlingen is het daarom onmisbaar dat er op school een positieve houding bestaat ten opzichte van hun eerste taal en dat die waar mogelijk wordt ingezet ter ondersteuning van het leren van Nederlands. Sinds het verdwijnen van wettelijke regelingen voor OALT (onderwijs in allochtone levende talen) en OETC (onderwijs in eigen taal en cultuur) is in het onderwijs lang weinig aandacht geweest voor de eigen taal van leerlingen. Ook in de lerarenopleidingen en de handboeken taal- en NT2-didactiek was dit een ondergeschoven kindje. Dit heeft tot gevolg gehad dat niet-Nederlandstalige ouders soms –en vaak met goede bedoelingen– het advies kregen om thuis Nederlands te spreken. Leraren werd geadviseerd altijd de thuistaal uit de klas te bannen. Immers, de gangbare opvatting was dat beide talen gescheiden systemen waren en dat duidelijk moest worden afgegrensd in welke taal in de ene en in de andere situatie moest worden gesproken. Inmiddels is er meer kennis over meertaligheid en kunnen deze mythes ontkracht worden (Grosjean, 2010).

Er is qua leermechanismen geen principieel verschil tussen leerlingen die een eerste en een tweede taal verwerven. De taalontwikkeling is in beide gevallen afhankelijk van de mondelinge interactievaardigheden van volwassenen, van rijke en frequente interactie in betekenisvolle contexten, van rijke teksten en van een veilig klimaat (zie leraar 24 Dossier: Taalontwikkeling NT2).

Mondelinge interactievaardigheden van volwassenen
Taalstimulerende interactie met een volwassene is erg belangrijk voor de taalontwikkeling. Dit type interactie is niet vanzelfsprekend voor iedere leerkracht. Een aantal vaardigheden zijn van belang tijdens alle vakken:

-     Begrijpelijk taalaanbod geven, ingebed in de betekenisvolle (leer)situaties op school. Het taalaanbod wordt begrijpelijker naarmate langer en breder binnen één rijk en interessant thema gewerkt wordt. Concrete situaties en voorwerpen die een rol spelen binnen het thema kunnen ook een verduidelijkende rol hebben. Moeilijker taal wordt niet vermeden, maar de leraar helpt de NT2 leerlingen om te gaan met moeilijker taal door deze eerst in hun eigen woorden en/of met behulp van voorwerpen/plaatjes en/of filmpjes uit te leggen. Daarna worden de leerlingen geconfronteerd met de oorspronkelijke verwoording die eerst te moeilijk was. Dit proces is een vorm van ‘scaffolding’, ook wel taal- en vaksteun genoemd of ‘in de steigers zetten’ (de Graaff, 2013; Rose, 2005).

-     Duidelijk spreken. De leraar spreekt ongehaast, en herhaalt en herformuleert waar dat nodig is. De wijze waarop de leerkracht gebruik maakt van intonatie, non-verbale communicatie en de context, versterkt het begrip.

-     Taalruimte scheppen. De leraar geeft leerlingen extra ruimte in het gesprek door stiltes te laten vallen, door beurtbescherming, door positieve (non-verbale) reacties op de inbreng van de leerlingen en door het stellen van open vragen. Onder open vragen verstaan we hier vragen waarop veel verschillende antwoorden mogelijk zijn en gewaardeerd kunnen worden. 

-     Feedback geven met ‘prompts’. Vaak krijgen tweedetaalleerders feedback door middel van het verbeterd teruggeven van de foutieve taaluitingen. Dit is echter minder effectief dan het gebruik van prompts (Ammar & Spada, 2006; de Graaff, 2013). Prompts zijn verschillende soorten uitingen van de leerkracht waarmee deze de aandacht vestigt op een specifiek stukje van de uiting en aanstuurt op zelfcorrectie. Een voorbeeld is: Leerling: ‘Wij eet falafel’ Leerkracht:  ‘hoe zeg je dat?’ of  ‘ik begrijp het niet helemaal, wij eet?’ De kunst is om dit op een gevarieerde en voor de leerling niet frustrerende manier te doen. Dit betekent dat prompts niet te vaak gegeven worden en alleen naar aanleiding van specifieke constructies die op dat moment als doel gekozen zijn. Communicatie gaat immers in de eerste plaats om de inhoud en niet om de vorm. 

Rijke en frequente interactie in betekenisvolle contexten
De geschiedenis van het NT2-onderwijs startte met instrumentele benaderingen vanuit de gedachte dat leerlingen taal leren door het aanbieden van losse klanken of van grammatica. Inmiddels weten we dat onderwijs aan nieuwkomers en aan andere leerlingen gebaseerd moet zijn op kennisontwikkeling en interactie in betekenisvolle contexten (Wilson & Devereux, 2014). Taalonderwijs kan niet los van betekenis plaatsvinden. Taalontwikkelingsprocessen vinden plaats door interactie in gevarieerde en rijke contexten, zoals het gezins- en familieleven, het omgaan met vrienden, op school, tijdens het sporten en tijdens hobby's. Participatie en interactie in een rijke taalomgeving zijn cruciaal voor het leren van taal (Lantolf & Thorne, 2006). Het inzetten van coöperatieve werkvormen werkt  uitstekend, omdat het leidt tot ‘peer-scaffolding’ (Gibbons, 2015). Taalontwikkeling is afhankelijk van de rijkdom en authenticiteit van de context en zal dan ook op school eerder plaatsvinden tijdens zaakvakken, natuur en techniek, pauzes, gym en kunstvakken dan op momenten dat 'taal' op zich centraal staat. Taallessen bedienen zich immers doorgaans van kunstmatige en daarmee arme contexten. Deze contexten hebben geen vervolg in het overige onderwijs en leiden niet tot de rijk verbonden ervarings- en taalbasis die nodig is om tot taalbegrip te komen (zie onze blog over de essentie van lezen).

Rijke teksten
Kader Abdolah vertelt regelmatig hoe hij Nederlands heeft geleerd: met behulp van Annie M.G. Schmidt en De donkere kamer van Damocles, met andere woorden door een aanbod van goed geschreven boeken. Boeken zijn een rijke bron van woordenschat zolang ze tenminste niet herschreven zijn naar AVI en CLIB-richtlijnen. De woordenschat in boeken is veel rijker dan het mondeling taalaanbod van de leerkracht (zie ook onze eerdere blog over woordenschat vergroten door taalrijk onderwijs). Ook voor NT1-taalleerders zijn boeken een belangrijke bron van woordenschatontwikkeling. Het (voor)lezen en bespreken van rijke teksten/boeken is dan ook goed NT1- én NT2 onderwijs.

Een veilig klimaat
Een veilig klimaat is de basis voor alle leren. Leerlingen moeten zich gezien en gekend voelen. Daarbij is het –zoals gezegd- belangrijk dat een leraar ruimte geeft aan de thuistaal, zich bewust is van culturele verschillen, voldoende ondersteuning biedt en hoge verwachtingen heeft, aansluitend bij de capaciteiten van leerlingen.  

Voorbeelden van bruikbare technieken voor de praktijk van het NT2-onderwijs
In aansluiting op bovenstaande principes bespreken we hier een aantal technieken waarmee positieve ervaringen zijn opgedaan in het NT2-onderwijs. Het is belangrijk om deze technieken zo in te zetten dat zij aansluiten bij het thematisch werken in de klas. Zo is er een doorgaande lijn en een betekenisvolle context.

Total Physical Response (TPR) ®
Dit is een methode voor leerlingen die net in Nederland zijn aangekomen en gericht op het eerste begin van hun taalverwerving in het Nederlands. De basis van deze methode wordt gevormd door concrete mondelinge opdrachten die door de leerlingen naar model van de leerkracht fysiek worden uitgevoerd.

Scaffolding met behulp van Google Translate
Google Translate is op verschillende manieren in te zetten in het onderwijs aan anderstaligen. Opdrachten en stukken tekst kunnen gemakkelijk vertaald worden en zijn dan niet alleen schriftelijk zichtbaar, maar kunnen ook uitgesproken worden met behulp van tekst naar spraak. De vertalingen zijn uiteraard niet perfect omdat het om machinale vertalingen gaat, maar geven toch vaak een goede indruk van de inhoud en de bedoeling van oorspronkelijke taaluitingen. Zelfs kan gewerkt worden met mondelinge taalinvoer. Zo kunnen leerlingen elkaar en leraren leerlingen begrijpen ondanks een enorme taalbarrière, en wordt er ruimte gegeven aan het benutten van de kennis van de thuistaal van NT2-leerlingen.

Voorlezen en bespreken van prentenboeken
Prentenboeken ondersteunen de taalvaardigheid door de combinatie van rijke tekst en prenten. De leraar draagt bij aan de ondersteuning door het verhaal bijvoorbeeld met Google Translate te laten horen in de oorspronkelijke taal. Vervolgens vertelt de leraar het verhaal vooraf in het Nederlands in eenvoudiger bewoordingen. Waar nodig wordt dit ondersteund met concrete voorwerpen en plaatjes (bijvoorbeeld uit Google Afbeeldingen). Vervolgens leest de leerkracht de prentenboektekst herhaaldelijk voor. Na het voorlezen wordt de tekst uitgespeeld op de verteltafel, kunnen leerlingen het boek zelf bekijken in de leeshoek en de digitale versie herhaaldelijk bekijken. Het is zinvol om meer prentenboeken rond hetzelfde thema voor te lezen. Deze techniek is niet alleen zinvol voor jonge leerlingen. (Digitale) prentenboeken kunnen ook worden ingezet voor oudere leerlingen. Denk dan aan leeftijdsloze prentenboeken waarin sociaal-emotionele of morele problematiek centraal staat of speciaal voor oudere leerlingen gemaakte prentenboeken. Let op, tekstloze prentenboeken zijn minder geschikt om de taalontwikkeling van tweede-taalleerders mee te stimuleren.

Leren lezen in een alfabetisch systeem
Connect klanken en letters is een eenvoudig uit te voeren programma zonder voor het leesproces overbodige toevoegingen. Dit maakt het mogelijk om lezen op een niet kinderlijke wijze vorm te geven bij leerlingen die ouder zijn dan zes jaar. Connect klanken en letters is beschreven in het boek Dyslectische kinderen leren lezen. De informatie die over dit programma op internet is te vinden is gericht op jongere leerlingen (zie Masterplan dyslexie en een film over Connect klanken en letters op Leraar24). De essentie van het programma heel geschikt voor oudere tweedetaalleerders.  

Ondersteuning en herhaling bij lezen
Er zijn leraren aan het experimenteren met het inzetten van LIST, RALFI en RALFI light bij tweedetaalleerders en de eerste ervaringen zijn positief. In een van onze eerdere blogs is meer informatie te vinden over RALFI en RALFI light (Zie ook onze site rijketaal.org). Over LIST verscheen een boek dat te verkrijgen is via list.fe@hu.nl

Luisteren en lezen
In de beginfase van de tweede taalontwikkeling is het vaak moeilijk om woordgrenzen te onderscheiden. Een middel als Yoleo kan hierbij ondersteunend zijn als leerlingen eerder hebben leren lezen in een alfabetische taal. Leerlingen lezen en luisteren simultaan. Bij iets meer gevorderde NT2-ers die hebben leren lezen in een alfabetisch systeem kan het heel ondersteunend zijn om Nederlandse ondertiteling te gebruiken bij Nederlandstalige films en televisieprogramma’s. Als leerlingen weinig ondersteuning nodig hebben, kan ook uitsluitend met luisterboeken gewerkt worden. Die zijn bijvoorbeeld beschikbaar via Luisterbieb. Scaffolding voorafgaand aan het luisteren is dan wel van belang. Heel mooi is als kinderen het boek eerder in hun eigen taal hebben gelezen of als iemand het boek kan inleiden in de eigen taal (denk ook aan Google Translate). Het vooraf bekijken van een film naar het boek of een inleiding door de leraar is eveneens ondersteunend.

E-readers en e-books
E-books op E-readers hebben het grote voordeel voor tweedetaalleerders dat onderliggende woordenboeken heel gemakkelijk te raadplegen zijn. Het is wel belangrijk om van tevoren na te gaan welke woordenboeken precies beschikbaar zijn. Daarnaast heeft een aantal e-readers ook tekst-naar-spraakmogelijkheden waardoor woorden, zinnen en teksten naar keuze door de leerling ook voorgelezen kunnen worden.

Specialist Nieuwkomersonderwijs worden? Hogeschool Windesheim heeft in samenwerking met de Hogeschool Utrecht de opleiding Expert in Nieuwkomersonderwijs ontwikkeld.