We kregen een aantal reacties naar aanleiding
van onze blog van 15 december over kleuters. Daar zijn we blij mee. Vragen zijn
altijd een uitgangspunt voor het opnieuw doordenken van onderwerpen. Bovendien
streven we mèt de vragenstellers hetzelfde doel na: goed kleuteronderwijs.
Rijk kleuteronderwijs?
In de mail die we ontvingen van de Werk-
en Steungroep Kleuteronderwijs staat: ‘aan het slot van uw blog
schrijft u dat de kleuterleerkrachten van de WSK hard nodig zijn bij het
verrijken van (taal)onderwijs aan kleuters. Het taalonderwijs van kleuters moet
volgens ons zeker worden verrijkt. Mooie verhalen vertellen, versjes en liedjes
aanbieden, spelen, zingen en veel zelf laten doen. Kleuters zowel binnen als
buiten met hun hele lichaam en al hun zintuigen veel laten ruiken, proeven,
zien, voelen, uitproberen en ervaren en met behulp van woorden betekenis geven
aan hun beleving, zodat ze begrippen opdoen met een brede inhoud.’
Dit ondersteunen we van harte. We komen in
veel kleuterklassen en maken ons met de WSK zorgen. Behalve dat we prachtige
voorbeelden zien van kleuteronderwijs waar met brede interessante thema’s wordt
gewerkt en waar kleuters met behulp van prentenboeken en creatieve, uitdagende
opdrachten rond die thema’s rijke taal verwerven en zich breed ontwikkelen, kan
het ook anders. Het valt ons onder andere op dat er in kleutergroepen soms heel
veel tijd wordt besteed aan dingen die kleuters al lang kunnen en kennen en dat
methodisch werken soms belangrijker lijkt dan inhoud. Een paar voorbeelden:
-Kleuterthema’s zijn dikwijls eendimensionaal
(herfst, lente, de supermarkt). Dat maakt dat er vaak eenvoudige
peuterprentenboeken centraal staan in plaats van meer complexe kleuterboeken
die de ervarings- en taalbasis van kleuters verrijken.
-Er is veel aandacht voor begrippen die
kleuters al kennen (zoals bus, tram en trein in het thema ‘vervoer’) in plaats
van airconditioning, dashboard, claxon, file, volvo (woorden die kleuters spontaan
noemen in een gesprek over auto’s).
-Kleuterleerkrachten zijn ten prooi gevallen
aan eindeloos veel stappenplannen waarmee zij planmatig woorden aanleren of
interactief voorlezen vormgeven. Dit werkt fragmentarisch en technisch georiënteerd
kleuteronderwijs in de hand en maakt dat er te weinig aandacht is voor inhouden
(mooie rijke verhalen, poëzie, creatief schrijven…).
-ICT wordt in kleutergroepen soms te eenzijdig
ingezet. Kleuters werken dan zelfstandig achter de computer en we zien hun
aandacht daarbij vaak afdwalen. Soms rommelen ze maar wat op de computer. Er is
vaak weinig aandacht voor creatief ICT-gebruik, zoals het bewust inzetten van
digitale prentenboeken binnen herhaald voorlezen of het in beeld brengen van gezamenlijke
creatieve leeropbrengsten met behulp van ICT en het bespreken daarvan (zie voor
mooie voorbeelden hoofdstuk 6 van ‘De
Taallijn’) .
Letters?
Een andere reactie kwam van een paar ervaren
leerkrachten in groep 1-3: ‘Volgens ons heeft het geen zin om kinderen
letters aan te bieden als ze daar nog niet aan toe zijn’. Hiermee volgen zij de
ontwikkelingstheorie van Vervaet die zij verwoorden als: ‘gras gaat niet
harder groeien als je er aan trekt’. Deze leerkrachten, met een warm hart voor
leesonderwijs, ervaren dat de meeste leerlingen wel meegaan met het
letteraanbod, maar dat letters voor sommige leerlingen gewoon een brug te ver zijn.
Zij zouden bij die leerlingen liever wachten met leren lezen, zelfs als dat dan
bijvoorbeeld opschuift naar eind groep 3. Ze vroegen ons hoe wij hier nu
tegenaan kijken. Zou je niet gewoon moeten wachten met het letteraanbod voor
sommige kinderen?
Ons antwoord hierop is dat kleuters die niet
toe zijn aan lezen, interventies nodig hebben om te zorgen dat ze
geïnteresseerd raken. Wat we uit onderzoek weten is dat kleuters daarvoor een
rudimentair inzicht nodig hebben in het verband tussen spreken en schrijven (het alfabetisch
principe). Dit inzicht ontstaat vanuit (beginnende) integratie van
letterkennis in de (tot dan toe grotendeels onbewuste) fonologische kennis (Ehri,
1989). Dit rudimentaire inzicht komt nooit vanzelf. Kinderen die dit
inzicht zo maar lijken te hebben, blijken daarbij thuis al dan niet bewust
sterk ondersteund te worden (Sénéchal
& Lefevre, 2002). Kinderen die dit rudimentaire inzicht niet door
‘speels thuisonderwijs’ krijgen, zullen het op school aangeboden moeten
krijgen. Dat is de enige manier waarop we de verschillen tussen kinderen kunnen
verkleinen. Als we juist deze kinderen als school in de steek laten, leidt dat
tot vertraagde leesleerprocessen in groep 3 en verder. Dit kan ernstige
consequenties hebben voor de schoolcarrière van deze kinderen. Immers: als je
de aanvang van het lezen vertraagt, houdt een kind dat lezen trager leert
minder tijd over om alsnog te leren lezen. Interventie in groep 2 op het vlak
van letters en leeshandeling loont en kan in veel gevallen hardnekkige problemen
op het vlak van het leestempo en daaruit voortvloeiende dyslexie voorkomen (Coyne
et al., 2004; Scanlon
& Vellutino, 1997; Snow, Burns, & Griffin,
1998; Torgesen,
2004). Langer wachten door bijvoorbeeld doubleren in groep 2, heeft helaas juist
niet dit effect (Luyten,
Staman & Visscher, 2013; Roeleveld
en van der Veen, 2007; Waiting
rarely works, 2004).
Het is overigens beslist niet zo dat het leren
van letters gerelateerd is aan het ‘trekken aan gras’. Het gaat over motiverend
en speels aanbieden van letters in woorden en situaties waarin ze betekenisvol
zijn. Steeds weer en op een faciliterende en vrijblijvende manier. Als een
kleuter het goede antwoord niet weet, geven wij het gewoon. Voor het aanbieden
van letters is overigens het speels uitlokken van invented spelling in
creatieve schrijfopdrachten (het schrijven van de eigen naam, het schrijven op eigen
tekeningen, het maken van lijstjes, het schrijven van brieven en het
opschrijven van eigen belevenissen of het naschrijven van belangrijke woorden
bij een thema) essentieel (Levin
et al., 2005; Sénéchal et
al., 2012; Snow, Burns & Griffin, 1998). Juist daar zijn letters (en
letterachtige vormen) functioneel.
Letters benoemen een leerproces?
We ontvingen ook een reactie van Ewald Vervaet
zelf. Vervaet merkt op dat de kern van het verschil van mening tussen hem en
ons te vinden is in de gedachte dat leren lezen in onze opvatting een
leerproces is en geen ontwikkelingsproces. Dhr. Vervaet heeft gelijk als hij
stelt dat wij het ‘leren decoderen’ zien als een leerproces. De consequentie
van dit uitgangspunt is dat (al dan niet speelse) instructie noodzakelijk is om
letters te leren benoemen en om het alfabetisch principe te doorgronden. Zoals
hierboven reeds weergegeven ontwikkelt deze kennis zich niet van nature maar
alleen door gerichte instructie. Sommige kinderen hebben hier meer instructie
voor nodig dan andere. Wij baseren ons voor onze opvattingen over ‘decoderen
als leerproces’ onder meer op de volgende publicaties: Dehaene,
2009 (Chapter 5: Learning to read); Liberman, Shankweiler,
& Liberman, 1990; Morais,
Cary, Alegria & Bertelson, 1979; National
Reading Panel, 2000 en Verhagen,
Aarnoutse & van Leeuwe, 2009.
In het kleuteronderwijs bestaat de discussie
over lezen als leer- of ontwikkelingsproces al geruime tijd. Het
boek Ontluikende geletterdheid (Verhoeven, 1994) laat de ontwikkeling
in het kleuteronderwijs in dit opzicht mooi zien. Gedurende lange tijd is het
onderwijs aan kleuters gezien als een voorbereiding op het 'werkelijke leren'.
Daarbij ging het om neurologische rijpheid, maar ook om voorbereidend taal en
rekenen. Lezers die in de jaren zestig en zeventig op Nederlandse
kleuterscholen zaten, kunnen zich vast nog de grote pakketten werkbladen
herinneren die zij moesten doorwerken om ‘schoolrijp’ te geraken. Sommige
van deze werkbladen persisteren tot op vandaag ondanks de veranderde visies en
het volledig ontbreken van evidentie voor hun effectiviteit.
Vanaf het begin van de jaren negentig, werd de
term ‘ontluikende geletterdheid’ geïntroduceerd. Vanaf dat moment werd
geletterdheid meer als een ontwikkelingsproces gezien. Er werd vanuit gegaan
dat kleuters onder invloed van hun omgeving de wil en de interesse om te lezen
en te schrijven zouden ontwikkelen. Door te werken met prentenboeken en in de
leesschrijfhoek werd die ontwikkeling in de kleutergroepen op een indirecte
manier verder gestimuleerd. Daarvan profiteerden vooral leerlingen die ook thuis
al gestimuleerd werden tot lezen en schrijven. Bovendien bleek dat het werken
met prentenboeken wel leidde tot woordenschatuitbreiding, maar niet tot
letterkennis en inzicht in het alfabetisch principe (Connor, Morrison, &
Slominski, 2006; Evans
& Saint-Aubin, 2005).
Dit betekende dat kinderen (en dan vooral kinderen die dit thuis niet krijgen) wel degelijk gerichte vroegtijdige speels-functionele instructie op school nodig
hebben om zich het alfabetisch principe en de leeshandeling eigen te maken. Dat
is dan ook de reden dat door het Expertisecentrum Nederlands het begrip
'ontluikende geletterdheid' werd gereserveerd voor kinderen van 0-4 jaar oud en
'beginnende geletterdheid' voor jonge basisschoolleerlingen. Speels-functionele instructie in letters
en het alfabetisch principe is immers een noodzakelijk onderdeel van het leerproces
dat leidt naar geletterdheid. Dat geldt overigens niet voor auditieve training
(rijmen, het klappen van lettergrepen etc.). Vroeger werd van het Curriculum
Schoolrijpheid Auditieve Training (In den Kleef, 1975) gebruik gemaakt om het
aanvankelijk leesproces te ondersteunen. Auditieve training blijkt echter niet
zinvol in relatie tot het leren lezen (Ise,
Engel en Schulte-Körne, 2015). De tijd die voor toekomstige zwakke lezers
beschikbaar is, kan beter aan de ontwikkeling van letterkennis en invented spelling (functioneel schrijven) worden besteed. Dat neemt natuurlijk niet weg dat rijm- en andere
taalspelletjes in het kader van het plezier in taal zeker in een kleuterklas
thuishoren.
Een internationale evidentiebasis (die ook de
basis vormt van het Protocol
leesproblemen en dyslexie voor groep 1 en 2 dat momenteel herzien wordt)
laat zien dat kleuters die wat minder talent hebben voor het letterleerproces,
er meer van nodig hebben en niet minder (National
Reading Panel, 2000). Wanneer we kijken naar de manier waarop jonge
kinderen de klanktekenkoppeling leren, blijkt dat daarvoor letters en klanken al
op de kleuterleeftijd expliciet en in combinatie moeten worden aangeboden (Ball
& Blachman, 1991; International
Reading Association, 1998).
Het is denkbaar dat Vervaets theorieën zoveel
weerklank vinden omdat kleuterleerkrachten moeite hebben met de batterij aan
toetsen die op kleuters worden afgevuurd of met de methodes die in de
kleutergroepen worden gebruikt. Het leren van letters is daar wellicht het
symbool voor geworden. En het is ook zeker zo dat letters leren nogal eens te schools
wordt aangeboden. Maar de oplossing kan niet zijn dat we gaan afwachten tot
kleuters aan letters toe zijn. Kleuterleerkrachten zijn juist hard nodig om mee
te denken over de vraag hoe letters en fonemisch bewustzijn op een speelse
manier (en geïntegreerd in invented spelling) een plek kunnen krijgen in de
kleutergroepen. Op internet zijn van deze denkprocessen vele fraaie
voorbeelden te vinden. Zie bijvoorbeeld de Lettervlieg van juf Eefje
, de lettertafel
van de Meerpaal en schrijven
met kleuters van juf Bianca.
Zie hier de reacties van de heer Vervaet en de Stichting Histos op deze blog.
Zie hier de reacties van de heer Vervaet en de Stichting Histos op deze blog.