Windesheim

Windesheim

maandag 25 april 2016

Schrijfonderwijs: de 'six and one traits' en meer


Schrijven, een complex proces
Voor onderwijs in het schrijven van teksten is momenteel veel belangstelling. Dat Nederlandse leerlingen er niet erg goed in zijn doordat ze op school weinig schrijven en nauwelijks gerichte schrijfinstructie krijgen, wisten we al een tijdje (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Maar langzamerhand wordt steeds duidelijker dat schrijven ertoe doet. Het is een creatief proces dat behoort tot de hogere denkvaardigheden. Bovendien helpt het leerlingen -wanneer schrijven wordt gekoppeld aan (begrijpend) lezen- om actief te denken over teksten. Het afgelopen jaar hebben we vanuit onze leerkring gewerkt aan een hogeschool brede blended module schrijfvaardigheid met allerlei ICT-toepassingen. Alle Windesheim-studenten kunnen deze raadplegen bij het schrijven van teksten en docenten bij het begeleiden daarvan. Daarnaast is in de master SEN een nieuwe module Schrijven en spellen van start gegaan.

In de SEN-module hebben studenten in po, so, vo en mbo met hun teams gesprekken gevoerd over schrijfonderwijs. In de meeste gevallen bleken hun collega's in het po schrijfonderwijs met handschriftontwikkeling te associëren. Dat lijkt typisch Nederlands. Als je in Google de combinatie schrijven en onderwijs intypt, verschijnen er schriften met hulplijntjes. Als je in het Engels iets vergelijkbaars invoert, zie je door leerlingen geschreven teksten. In het vo en mbo wordt schrijven vooral geassocieerd met de methode Nederlands. Leerlingen oefenen via de methode de genres die vanuit de Referentieniveaus worden voorgeschreven. Ze zijn daar niet altijd voor gemotiveerd.
Uit de gesprekken werd duidelijk dat het schrijven van teksten geen dagelijkse bezigheid van leerlingen is. Dat is jammer, want schrijven is een complex proces dat veel oefening vergt.

Het vrij schrijven van teksten staat in het  Referentiekader alleen genoemd bij niveau 1F (basisonderwijs). Dat betekent niet dat het geen plaats zou moeten hebben in het onderwijs, van po tot mbo of hbo. Het was een eyeopener voor de SEN-studenten dat na het experimenteren met free writing opdrachten (enkele minuten schrijven zonder je pen van het papier te halen, als het niet meer lukt schrijf je blabla) en writing prompts (kleine schrijfopdrachten op internet, vaak op basis van afbeeldingen) zelfs de minst gemotiveerde leerlingen enthousiast werden. We zagen prachtige teksten van leerlingen op alle niveaus, in alle types onderwijs en met allerlei labels.

Wat werkt?
Omdat schrijven zo'n complex cognitief proces is, is het ingewikkeld te achterhalen welke didactieken effectief zijn. Koster, Trubushininin, De Jong en Van den Bergh (2015) geven in een recente review niet alleen een mooi overzicht van de ontwikkelingen binnen het Nederlandse schrijfonderwijs, maar ze beschrijven op basis van 32 studies in groep 6 tot en met 8 ook een aantal effectieve aanpakken. Het blijkt daarbij vooral te gaan om het stellen van duidelijke schrijfdoelen (2,03), het geven van expliciete instructie per schrijffase (0,96), het aanleren van genrekenmerken (0,76), samenwerken tussen leerlingen (0,59) en het geven van feedback (0,88). Hun bevindingen komen overeen met die in andere reviews (Graham & Perin, 2007; Graham et. al, 2012).  

Schrijfstappen
Welke implicaties hebben deze resultaten voor de onderwijspraktijk? De volgende stappen moeten in een goede schrijfles in ieder geval niet ontbreken.

- Bepaal de schrijffases waarmee wordt gewerkt. Meestal zijn dat: schrijfstart (het verzamelen van informatie en het plannen van een tekst) kladversie (het schrijven van een eerste versie), reviseren (het net zo lang veranderen van een tekst tot die aan de verwachtingen voldoet), proeflezen (het controleren van de tekst op spelling, interpunctie en andere conventies) en het publiceren van de uiteindelijke versie van de tekst. 

-Bepaal het tekstgenre. Een overzicht van de tekstgenres die in het onderwijs centraal moeten staan, is te vinden in het Referentiekader taal en rekenen. Daar worden verschillende voorbeelden genoemd van teksten die behoren tot correspondentie, formulieren invullen, berichten schrijven, advertenties opstellen, het maken van aantekeningen, verslagen, werkstukken, samenvattingen, artikelen en vrij schrijven. Om te voorkomen dat schrijfonderwijs verwordt tot 'teaching to the test', zou vrij schrijven altijd tot het schrijfonderwijs moeten behoren. In goed schrijfonderwijs wordt dagelijks geschreven al is het maar een paar minuten.

-Bepaal het schrijfleerdoel, en daarvan afgeleid, criteria waar de tekst aan moet voldoen. Het kan zijn dat in een les de structuur van de tekst centraal staat, het correct schrijven van alinea's of het schrijven van dialogen of andere tekstgenres. The Six and one traits of writing zoals beschreven door  Ruth Culham (2003) kunnen daarbij ter inspiratie gebruikt worden (zie ook deze film). Culham beschrijft het onderscheid tussen de ideeën, structuur, de manier waarop in de tekst de persoonlijke stem van de schrijver klinkt, woordkeuze, zinsvloeiendheid en helemaal aan het eind conventies zoals spelling of interpunctie.

-Bepaal het onderwerp van de te schrijven tekst. Omdat schrijven begrijpend lezen ondersteunt en andersom werkt het goed wanneer schrijven aansluit bij thema's waar toch al aan gewerkt wordt:  wereldoriëntatie, kunst of  actualiteiten. Voor vrije schrijfopdrachten kunnen de hiervoor al genoemde writing prompts en free writing opdrachten worden gebruikt. 

-Geef instructie bij de verschillende schrijffases. Bij de schrijfstart moeten leerlingen informatie krijgen over het tekstgenre en over manieren waarop ideeën kunnen worden verzameld en geordend. Sommige leerlingen vinden het fijn om bijvoorbeeld met een mindmap of een moodboard te werken. Andere ordenen het liefst al schrijvend. Ook kan het helpen wanneer er voorbeeldteksten voorhanden zijn. Bij het schrijven van een kladversie kan voor minder schrijfvaardige leerlingen handig zijn om ideeën eerst in te spreken, waarna de ingesproken tekst wordt omgezet in geschreven tekst. Dat kan gemakkelijk met de apps Voice Dictation of Dragon Dictation. Ook kunnen schrijfkaders leerlingen houvast geven. Bij het reviseren van teksten is het handig wanneer leerlingen hun tekst aan zichzelf voorlezen of wanneer hun peer hun teksten leest. Ook kunnen ze voorgelezen worden door de computer via gratis programma's als D-speech, Balabolka of Wordtalk. In de fases van het proeflezen en publicatie worden teksten gecontroleerd op spelling, interpunctie en grammaticale fouten en wordt gezorgd voor een goede lay out. 

Publiceren kan op verschillende manieren: in de schoolkrant, in een blog, mooi vormgegeven aan de muur of in een 'writer's notebook', een persoonlijk schrift (of een digitale voorziening) waarin leerlingen teksten kunnen schrijven (typen) of geprinte teksten kunnen plakken. 

-Denk erover na op welke momenten tijdens het schrijven leerlingen samen kunnen werken. In de fase van de schrijfstart kunnen ze elkaar helpen ideeën te genereren. Tijdens de fases van het reviseren en proeflezen kunnen ze elkaars teksten lezen. Ze kunnen ook samenwerken aan een document, bijvoorbeeld via google docs of google classroom.


-Uit onderzoek onder de docenten van Windesheim naar het begeleiden van het schrijven van studenten blijkt dat zij vaak feedback geven op spelling en veel minder op de ideeën die aan de tekst ten grondslag liggen. Feedback geven is erg belangrijk in het schrijfonderwijs. De leraar kan de leerlingen feedback geven en de leerlingen kunnen elkaar van feedback voorzien. Ook nu zijn de Six and one traits of writing heel bruikbaar. Hiernaast is de feedbacktrechter afgebeeld. Duidelijk wordt dat feedback eerst gericht moet zijn op de ideeën in de tekst, de structuur van de tekst en de manier waarop de schrijver een persoonlijke stijl heeft ontwikkeld. Pas in de laatste plaats zou aandacht moeten zijn voor spelling en interpunctie.  











































  























































































































donderdag 25 februari 2016

De essentie van lezen in een formule: DV x ETB x LMH x TK x AD

de essentie van lezen
Soms zijn er scholen die contact opnemen met een specifieke vraag voor een lezing. Voor een presentatie in januari 2015 luidde die vraag: wat is de essentie van (begrijpend) leesonderwijs? Geen gemakkelijke vraag. Leesonderwijs kent meer dan één essentie en een weergave daarvan wordt al gauw een lang en gecompliceerd verhaal. Veel overpeinzingen leidden nu eens niet tot een opsomming van kenmerken of een definitie, maar -veel minder gangbaar in de leesdidactiek- tot een formule: LB = DV x ETB x LMH x TK x AD (LB= leesbegrip, DV= decoderen en vloeiendheid, ETB = ervarings- en taalbasis, LMH = leesmotivatie en hoeveelheid, TK = tekstkwaliteit, AD = actief denken). Sinds die tijd hebben we deze formule in veel scholingsbijeenkomsten gebruikt en is die de basis geworden van de taalmodules in de master SEN van Windesheim. Omdat de leesformule een handige manier blijkt om met teams en studenten in gesprek te gaan over de essentie van (begrijpend) leesonderwijs, willen we in deze blog ingaan op de betekenis en de herkomst ervan.

inspiratie: the simple view of reading
De formule waarin een poging wordt gedaan de essentie van lezen te vangen, is niet uit de lucht gegrepen, maar geïnspireerd op het artikel The simple view of reading van Hoover & Gough (1990). In 1986 publiceerde Gough  voor het eerst over dit nieuwe perspectief op lezen (Gough en Tunmer, 1986) en in 1996 nog eens (Gough, Hoover & Peterson, 1996). In The simple view of reading betogen Hoover en Gough dat lezen een ingewikkeld proces is en dat er veel pogingen zijn gedaan om de complexiteit ervan te beschrijven, maar dat de essentie ervan in wezen ook verrassend simpel kan zijn. Zij zijn van mening dat juist een eenvoudig perspectief het onderwijs kan helpen het leesproces beter te begrijpen en het leesonderwijs te verbeteren. Ze proberen dit perspectief te beschrijven in de formule R = D x L (R=reading, D=decoding, L=listening comprehension. In latere publicaties is de L dikwijls vervangen door de C van Comprehension). Essentieel in hun betoog is dat zij ervan uitgaan dat lezen geen optelsom is van verschillende elementen, maar het product ervan. Wanneer het een optelsom zou zijn, zou één van de elementen 0 kunnen zijn, zonder dat dat consequenties heeft voor de leesresultaten. Als je de elementen vermenigvuldigt is dat onmogelijk. Wanneer één ervan dan 0 is, is er geen leesontwikkeling. Hoover en Gough testten hun formule van 1978 tot 1985 door bij 254 meertalige kinderen van groep drie tot vijf een woordleestoets, een luistertoets en een toets begrijpend lezen af te nemen. Ze komen tot vier leestypes. Kinderen bij wie zowel het decoderen als het luisterbegrip niet 0 is, zullen beter gaan lezen wanneer aan beide aspecten wordt gewerkt. Wanneer één van beide aspecten 0 is, dan kan sprake zijn van hyperlexie (begrip 0) of dyslexie (decoderen 0). Wanneer beide aspecten 0 zijn, is sprake van een ernstig leesprobleem.


Uit Catts, Adlof & Weismer, 2006


revisiting the simple view of reading
Dat het onderzoek van Hoover en Gough in vele varianten is gerepliceerd, is gemakkelijk te achterhalen. Wie op google scholar The simple view of reading intypt vindt er een veelheid aan publicaties met titels als Simple view of reading made a little more complex, A not so simple view of reading, Simple but complex of Revisiting the simple view of reading. Hoover en Gough hebben met relatief jonge kinderen gewerkt en met een klein aantal toetsen. In voornoemde studies wordt uitgeprobeerd in hoeverre de formule stand houdt wanneer of decoding of comprehension anders wordt gedefinieerd of getoetst of wanneer toch met een optelsom wordt gewerkt in plaats van met een product. Tilstra, McMaster en Van den Broek (2009) stellen op grond van hun onderzoek met leerlingen in verschillende jaargroepen voorzichtig vast dat het gewenst kan zijn factoren in de formule breder te specificeren of factoren toe te voegen. Zo blijkt dat het niet alleen van belang is om foutloos te decoderen, maar dat ook vloeiend lezen een onafhankelijke bijdrage levert aan leesbegrip. Daarnaast pleiten de auteurs voor een bredere opvatting van het woord luisterbegrip.

minder simpel in de dagelijkse praktijk
Toen we nadachten over de vraag: 'Wat is de essentie van lezen', merkten we dat we veel hadden aan de originele formule van Gough, juist omdat hij ons laat zien hoe belangrijk het begrip van mondelinge taal is voor begrijpend lezen. Daarmee relativeert de formule de notie dat begrijpend lezen iets heel anders zou zijn dan het begrijpen van mondelinge taal. De sterke gelijkenis tussen taalbegrip en leesbegrip kan in didactisch opzicht bevrijdend werken. In de ontwikkeling van mondeling taalbegrip bij jonge kinderen zal niemand beargumenteren dat kinderen eerst strategieën moeten leren, of taal zouden moeten leren op grond van een structureel verarmd taalaanbod zoals dat in veel (begrijpend lees)methodes te vinden is.  Kinderen leren mondelinge taal te begrijpen vanuit de combinatie van motivatie, concrete ervaringen, rijke en betekenisvolle taalinput en relatie. En als zij een rijke mondelinge taalontwikkeling hebben en kunnen decoderen, steunen zij op een goede basis voor het leren begrijpend lezen. Het lezen op zich verrijkt vervolgens hun taalvaardigheid omdat geschreven taal (mits niet kunstmatig verarmd voor onderwijsdoeleinden) een ongekend rijke bron van nieuwe woordenschat en ervaringen vormt. Deze rijke bron hoeft overigens niet in geschreven vorm geconsumeerd te worden. Voorlezen en luisterlezen zijn volwaardige varianten die bijdragen aan het begrip van mondelinge taal en daarmee ook aan leesbegrip.

Waar de centrale rol van mondeling taalbegrip voor het onderwijs heel verhelderend werkt in de formule van Hoover en Gough, is de formule als geheel toch wat armoedig als het er om gaat leraren te helpen bij de invulling van hun begrijpend leesonderwijs. We hebben niet genoeg houvast als we het begrijpend leesonderwijs zouden moeten beperken tot decoderen en luistertraining. Hoover en Gough geven zelf ook al aan dat hun formule niet zo simpel is als hij lijkt omdat de begrippen in de formule uiterst complex van aard zijn. De complexiteit van de gehanteerde begrippen ontstijgt ver de eenzijdige en simpele toetsen die gebruikt worden om ze te meten. Het is die complexiteit waarmee we te maken hebben in onze dagelijkse didactische praktijk. Daarin is niet de statistische onafhankelijkheid van belang tussen verschillende toetsen, maar juist een zorgvuldige brede invulling van de begrippen die het meest bijdragen aan het leerresultaat. Dit kan leiden tot het verbreden van de afzonderlijke factoren in de formule, maar ook tot het opnemen van extra elementen daarin. Daarvoor lijken overigens ook statistische argumenten te bestaan. Er blijft in de huidige formule altijd een deel onverklaarde variantie over; variantie in leesbegrip die niet verklaard kan worden vanuit de vermenigvuldiging van de decodeervaardigheid en het luisterbegrip. Zo blijft in het onderzoek van Tilstra et al. (ib.) voor leerlingen van groep 6, 39% van de variantie in begrijpend lezen onverklaard door de formule van Hoover en Gough.Tilstra et al. laten bovendien zien dat woordenschat en vloeiendheid additionele verklarende factoren zijn, en dat het percentage onverklaarde variantie nog flink oploopt na groep 6. De hier genoemde didactische en statistische overwegingen hebben geleid tot een uitbreiding van de oorspronkelijke formule van Gough, voor didactisch gebruik in de schoolsituatie. Onderwijs dient zich immers te richten op de volledige complexiteit van de onderliggende concepten, juist ook daar waar die samenhang met elkaar vertonen.

LB = DV x ETB x LMH x TK x AD
In eerdere blogs schreven we al over begrijpend lezen (onder andere 1 september 2015 en 9 december 2015). We lieten zien dat het te lijf gaan van teksten door het aanleren van leesstrategieën kan leiden tot een technische aanpak van leesonderwijs, waarbij de inhoud van de tekst een ondergeschikte rol speelt. Zeker in Nederland is dat gevaar groot, omdat wij zo ongeveer het enige land zijn waar begrijpend lezen als apart vak wordt beschouwd en we teksten vaak los van een context aanbieden met als doel leesstrategieën te oefenen. Omdat we het belangrijk vinden te voorkomen dat begrijpend lezen vanzelfsprekend wordt gezien als het oefenen van leesstrategieën, is in de vrije versie van de formule van Hoover en Gough de component begrip dan ook verder uitgewerkt. Hieronder bespreken we de verschillende onderdelen van de formule.

DECODEREN EN VLOEIENDHEID
Voor leraren is het gemakkelijk aannemelijk te maken dat decoderen en vloeiendheid invloed hebben op begrijpend lezen. Als je niet kunt lezen is er immers ook geen sprake van leesbegrip. Onderzoekers bevestigen de afzonderlijke invloed van zowel decoderen als leesvloeiendheid op leesbegrip op begrijpend lezen en laten zien dat er sprake is van een ontwikkelingsverloop waarin aanvankelijk het decoderen centraal staat en waarin later de invloed van vloeiend lezen groter wordt. Om de formule niet onnodig ingewikkeld te maken is er gekozen voor één factor die beide belangrijke aspecten van technisch lezen weergeeft: decoderen én vloeiendheid (DV). De didactische aandachtspunten die hieruit voortkomen verschillen per leeftijdscategorie. In de kleutergroepen vergt dit geïntegreerde aandacht voor voorlezen, letters/klanken en invented spelling. In de eerste helft van groep 3 staat de elementaire leeshandeling centraal en vanaf de tweede helft het ondersteund hardop lezen en vrij lezen. Vanaf AVI E4 leren leerlingen moeilijker woorden en zinnen te lezen door 'selfteaching mechanism', dus door veel en gemotiveerd te lezen.

ERVARINGS- EN TAALBASIS
Begrip is in essentie de afspiegeling van gesproken of geschreven taal op de ervaringen, kennis en taal zoals die in ons brein zijn opgeslagen (Kintsch, 1998). Het gebruik van het woord 'ervaring' in de formule komt voort uit het werk van James Paul Gee (o.m. Gee, 2008, en Gee in Parris & Headley, 2015). Hij geeft aan dat taalbegrip ten diepste gegrond is in concrete ervaringen, en pas daarna in schoolse kennis en talige uitleg. Hoe meer ervaringen en daarmee verbonden kennis en taal in het brein zijn opgeslagen, hoe gemakkelijker leerlingen nieuwe informatie zullen begrijpen. In de schoolpraktijk kan daaraan worden gewerkt door begrijpend lezen contextgericht vorm te geven. Te lezen teksten en boeken worden verbonden door motiverende en uitdagende thema's die bijvoorbeeld betrekking hebben op wereldoriëntatie of op de actualiteit.

LEESMOTIVATIE EN HOEVEELHEID TEKST
Intrinsieke leesmotivatie heeft een positieve invloed op het begrijpen van teksten (Wang & Guthrie, 2004; Wigfield, 2008) en kinderen die meer lezen, meer voorgelezen worden en meer toegang hebben tot goede boeken, begrijpen beter wat ze lezen (Cunningham & Stanovich, 2001; Mol & Bus, 2011; LeesmonitorNielen, 2016) . Een goed boekenaanbod en gemotiveerd vrij lezen vormen dan ook de basis van begrijpend lezen. Dat wil zeggen dat veel aandacht is voor leesmotivatie (leraar als model, gesprekken over boeken, boekreclames door leerlingen) en dat leerlingen tenminste 25 boeken per jaar lezen. Paradoxaal genoeg wordt er bij het 'vak' begrijpend lezen, vaak weinig gelezen. Er wordt vaak gewerkt met korte losse teksten en lange lijsten vragen en opdrachten. Hierdoor gaat veel tijd naar het beantwoorden van vragen en weinig tijd naar lezen. Dit terwijl we zo goed weten dat juist veel lezen het begrijpend lezen versterkt. Block et al. (2009) laten in een onderzoek met 660 basisschoolleerlingen zien  dat het thematisch lezen van tenminste 7 pagina's lopende tekst per les, gekoppeld aan het actief denken over het gelezene effectiever is dan traditionele instructie voor begrijpend lezen.

TEKSTKWALITEIT
Reguliere onderwijsmethodes bevatten meestal verarmd taalgebruik,  bijvoorbeeld omdat ze gebonden zijn aan het AVI-systeem of aan specifieke woorden die in teksten moeten voorkomen in het kader van het woordenschatonderwijs in de methode. Voor goed onderwijs in begrijpend lezen is het van belang om met rijke, niet in taalgebruik beperkte, teksten te werken. Rijke taal is gemakkelijker te begrijpen dan arme taal (Land, 2009Van Silfhout, 2014en leidt tot de vorming van rijke betekenisnetwerken in de hersenen.

ACTIEF DENKEN
Goed onderwijs in begrijpend lezen betekent dat in alle lessen aangestuurd wordt op actief hogere orde denken (Richhart, 2015). Dit doen we door leerlingen in iedere les tijd te bieden (5-10 minuten) om in open dialoog te gaan over het gelezene en door ze op basis van meerdere gelezen teksten en boeken betekenisvolle ontwerpopdrachten te laten uitvoeren. Dat kunnen uitdagende schrijfopdrachten zijn, liefst voor een echt publiek (schrijf een brief aan... schrijf een blog over...). Het kunnen ook beeldende of drama-opdrachten zijn. Daarbij moet er wel voor gewaakt worden dat het lezen (15-20 minuten per les) en het stimuleren van het denken centraal blijft staan en dat de lessen niet grotendeels in beslag genomen worden door allerlei leuke 'doe-dingen'.

In 'Focus op begrip' (een aanpak voor leesbegrip) worden de hier beschreven principes toegepast. Je vindt de handleiding op onze website Rijke taal: https://rijketaal.org/focus 








donderdag 28 januari 2016

Het vak Nederlands moet anders! Ook in het basisonderwijs en mbo

manifest
Wetenschappers van acht universiteiten publiceerden eind vorige week met steun van docenten Nederlands een manifest waarin gepleit wordt voor vernieuwing van het vak Nederlands. De auteurs wijzen onder andere op het belang van samenhang tussen de verschillende onderdelen van het vak en vragen aandacht voor het schrijven van teksten. Ze stellen vragen bij het huidige didactische materiaal en vragen zich af waarom het vak in 25 jaar nauwelijks is veranderd. Daarbij wijzen ze erop dat leerlingen Nederlands als een van de saaiste vakken beoordelen en dat teveel leerlingen met een onvoldoende niveau het voortgezet onderwijs verlaten. Voor de meest kwetsbare groep leerlingen betekent dit zelfs dat ze het voortgezet onderwijs afsluiten met onvoldoende geletterdheid om in de maatschappij te kunnen functioneren. 

primair onderwijs en mbo
Het manifest is gericht op het voortgezet onderwijs, maar is net zo goed van toepassing op het primair onderwijs en het mbo. In het primair onderwijs is Nederlands kunstmatig opgedeeld in de ‘vakken’ taal, spelling, woordenschat, begrijpend lezen en technisch lezen. Voor ieder ‘vak’ is een aparte methode. Integratie met zaak- en kunstvakken is er niet. Zo hoef je in de geschiedenis- of aardrijkskundeles niet te kunnen spellen en beperkt het schrijven van teksten zich vaak tot het invullen van lesjes in werkboekjes.  Sinds de invoering van de referentieniveaus taal van de commissie Meijerink waarin per niveau is aangegeven wat leerlingen in welk onderwijsniveau moeten beheersen, heeft ook het mbo eraan moeten geloven. Het vak Nederlands is er –precies als in het vo- om met de Volkskrant te spreken 'koud en zielloos' geworden. Hoe dat komt?

educatieve uitgevers
In Nederland is de invloed van educatieve uitgevers enorm. Zij baseren hun uitgaven voornamelijk op marktonderzoek. Een groot deel van hun inkomsten wordt bepaald door ‘verbruiksmateriaal’ (werkboekjes). De meerderheid van de leraren in Nederland is zelf opgegroeid met werkboekjes. Hoe de lerarenopleidingen ook hun best doen, voor jonge studenten heeft dat wat ze zelf hebben ervaren en dat wat ze in hun stagepraktijk zien, een veel grotere overtuigingskracht dan dat wat ze op de opleiding leren. Ze zijn groot geworden met werkboekjes en vragen uitgevers om nog meer werkboekjes. En hoewel er legio mogelijkheden zijn om ICT in te zetten in betekenisvol lees- en schrijfonderwijs (beluister dit interview met professor Adriana Bus in het radioprogramma De Taalstaat eens), zien we momenteel vooral dat uitgevers hun werkboeken vertalen in computerprogramma's met saaie en ineffectieve invullesjes. Geen wonder dat ICT-gebruik in het laatste OECD onderzoek nauwelijks tot betere resultaten leidde.

onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk
Er is bovendien een grote kloof tussen onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk. Van de meeste taal- en leesmethodes die we gebruiken is het effect nooit onderzocht. Bij het merendeel van de methodes waarnaar wel onderzoek is gedaan, is een 0-effect vastgesteld (leerlingen worden er niet beter en niet slechter van). Dit onderzoek wordt niet altijd gepubliceerd. Daarom is het des te mooier dat dit met een onderzoek naar extra taalondersteuning in het mbo waarbij geen effect werd gevonden, wel gebeurde (Scharten, Gerritsen, Kuijpers, Netten, 2016). Alleen zo kunnen we werkelijk het gesprek over goed taalonderwijs aangaan en zoeken naar verklaringen en oplossingen. Waarom laten onderzoeken geen effect zien? Ligt dat aan de aard van interventies, de uitvoering ervan of aan het ontbreken van een taalbasis bij leerlingen? Het is ook prachtig dat het voor leraren steeds gemakkelijker wordt om kennis te nemen van wetenschappelijk onderzoek naar taal- en leesonderwijs, via sites als leesmonitor of 4W, het wetenschappelijke tijdschrift van Kennisnet

pabo's
Hoewel de pabo’s vaak de zwarte piet krijgen toegespeeld, wordt er al jaren keihard gewerkt om studenten toe te rusten voor het vak van leraar. Dat valt niet mee. De vooropleidingen van pabo-studenten zijn niet toereikend, waardoor veel tijd naar basisvaardigheden gaat. Een probleem is bovendien dat de pabo voor het vak Nederlands gebonden is aan een door het ministerie vastgestelde kennisbasis (met landelijke toetsing) die niet op wetenschappelijke kennis, maar op praktijkwerkwijzen is gebaseerd en die in pabo-handboeken voor taal is overgenomen. Zo wordt  vernieuwing in het basisonderwijs vanuit de kennisbasis tegengehouden.

opbrengstgericht werken
Onder invloed van het opbrengstgericht werken van de laatste jaren, waarbij leraren nogal eens persoonlijk worden afgerekend op de resultaten van hun leerlingen is het principe van ‘teaching to the test’ omarmd. Als in het examen wordt gevraagd de hoofdgedachte in een tekst te bepalen of een sollicitatiebrief te schrijven, worden die onderdelen net zo lang geoefend tot ze studenten de neus uitkomen. Vergeten wordt dat je pas de hoofdgedachte van een tekst kunt bepalen of een brief kunt schrijven als je een kennis-, ervarings- en taalbasis hebt. Als je nooit leest, blijft die hoofdgedachte een kunstje dat je niet werkelijk onder de knie zult krijgen.

initiatieven

Wie wel eens een school over de grens heeft bezocht, weet dat het anders kan. Er is tenslotte al veel bekend over wat werkt in het taalonderwijs: betekenisvol lezen en schrijven. Wat je nodig hebt zijn goede leraren, veel fijne (kinder- en jongeren)boeken, authentieke motiverende teksten en mooie spannende opdrachten... Gelukkig zijn er ook prachtige initiatieven waarin goed taalonderwijs wel centraal staat. Denk aan de onderzoeksprojecten LIST en DENK! (HU/Windesheim), aan Bibliotheek op school, Luisterbieb, de leesprojecten van Stichting Lezen of aan een educatieve uitgever als Blink educatie waar bevlogen uitgevers zoeken naar mogelijkheden om eigentijds en motiverend onderwijsmateriaal te ontwerpen, zoals in Blink Wereld (wereldoriëntatie voor de basisschool) en in  Plot26 (Nederlands voor het voortgezet onderwijs).    







woensdag 9 december 2015

John Hattie over leesstrategieën

Leesstrategieën op de bovenste plank?
Tijdens een scholingsbijeenkomst over begrijpend lezen laat één van de workshopleiders een afbeelding zien uit het magazine van de Algemene Onderwijsbond (AOB). Het door John Hattie in Visible learning (2009) en Visible learning for teachers (2011) verzamelde onderzoek wordt er verbeeld als flesjes op kastplanken. Hoe hoger een flesje op een plank staat, hoe belangrijker de onderzoeksresultaten voor de onderwijspraktijk.
Het flesje 'leesstrategieën' staat op de derde plank van boven. Daarmee zou het aanbieden van leesstrategieën bij begrijpend lezen een zeer sterk effect hebben. Ook bij andere bijeenkomsten voor leraren in Nederland blijkt Hattie steeds te worden aangehaald als het gaat om het onderbouwen van het gebruik van leesstrategieën bij begrijpend lezen. Toch weten we al jaren dat de aanpak zoals wij die in Nederland hanteren en waarbij leesstrategieën het doel van lessen begrijpend lezen vormen, niet faciliterend is voor onderwijs in begrijpend lezen (Cito, 2007; Overmaat, Roeleveld en Ledoux, 2003). Dat geldt voor alle onderwijsvormen. Het bouwen van een ervarings- en taalbasis door rijke teksten te lezen en daar actief over te denken, is wel effectief (zie blog begrijpend lezen). Maar hoe zit het dan met het flesje leesstrategieën? Onze stelling: het expliciet aanleren van leesstrategieën faciliteert het begrijpen van tekst niet (en het flesje moet dus weg van die plank).  

Fout flesje
Omdat er in het verleden wel vaker door wetenschappers is gerapporteerd over de effectiviteit van het expliciet aanleren van leesstrategieën (o.m. National Reading Panel), gaan we er aanvankelijk voetstoots van uit dat Hattie inderdaad positieve resultaten heeft gevonden voor het gebruik van leesstrategieën. We denken dan ook dat we elders argumenten voor onze stelling moeten zoeken. Maar nader onderzoek naar het flesje leesstrategieën in de AOB infographic levert een voor ons onverwacht resultaat op. We kunnen in de beide boeken van Hattie waarop de infographic is gebaseerd, geen meta-analyse vinden over het gebruik van leesstrategieën. 

We vinden wel een effectgrootte voor 'reciprocal teaching' (Palincsar & Brown, 1984). Dit is een zeer specifieke didactische aanpak waarin groepen leerlingen teksten bespreken met behulp van vier leesstrategieën. In reciprocal teaching spelen meerdere aspecten een rol: samenwerkend leren, rolwisselend leren, een geïntegreerd aanbod van strategieën en een focus op de inhoud van de tekst. Het is een werkwijze die bij ons weten niet voorkomt in Nederlandse methoden voor begrijpend lezen. Dat de resultaten voor reciprocal teaching niet zomaar gegeneraliseerd kunnen worden naar begrijpend leesstrategieën in het algemeen moge duidelijk zijn. Het leesstrategieënflesje staat dan ook onterecht in de kast. Dat is jammer, want een concrete voorstelling van wetenschappelijke resultaten in een infographic als die van de AOB, kan grote invloed hebben op scholen, tot en met de aanschaf van dure (en mogelijk ineffectieve) methodes

Strategie-toetsen leiden tot geflatteerde resultaten*
Maar heeft reciprocal teaching dan wel invloed op leesbegrip? Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om te weten dat Hattie effectgroottes pas vanaf 0.4 beschouwt als serieus invloedrijk. Effectgrootttes tot 0.4 betreffen het gemiddelde effect van normale invloeden zoals de leraar en de ontwikkeling die door leerlingen wordt doorgemaakt. Voor reciprocal teaching rapporteert Hattie een effectgrootte van 0.74. Dit getal blijkt helaas een overschatting als we kijken naar de werkelijke invloed van reciprocal teaching op leesbegrip.

De wijze waarop leesbegrip getoetst wordt, wekt namelijk vaak ten onrechte de indruk dat leesstrategieën effectief zijn. Rosenshine en Meister (1994) en Willingham (2006) laten zien dat de resultaten van het begrijpend leesonderwijs sterk afhankelijk zijn van hoe je leerlingen toetst. Wanneer de toetsing direct gericht is op kennis van de aangeleerde strategieën, zijn grote effecten zichtbaar. Deze effecten bevestigen dat het mogelijk is om leerlingen strategieën aan te leren. Op gewone genormeerde begripstoetsen (bijvoorbeeld Pirls of Cito begrip) worden echter na strategietraining slechts verwaarloosbare of kleine resultaten gemeten. Dit verschil wordt ook duidelijk in de afwijkende scores op methodegebonden en niet methodegebonden toetsen, zoals we in de praktijk van het onderwijs maar al te vaak zien. Om niet te spreken van de mbo-studenten die hun strategie-toetsen glansrijk halen, om vervolgens in het hbo ernstig te struikelen over het begrijpen van teksten.

Het onderzoek naar de methode voor begrijpend lezen Bliksem, waarbij met behulp van jeugdboeken leesstrategieën worden aangeleerd en geoefend, is ook een mooi voorbeeld van dit fenomeen (Droop, Van Elsäcker, Voeten, Verhoeven, 2011). In het onderzoek naar Bliksem hebben leerlingen een binnen het project ontwikkelde vragenlijst ingevuld waarbij ze in meerkeuzevragen moesten aangeven welke leesstrategie ze zouden willen inzetten en een meerkeuzetoets waarbij ze leesstrategieën moesten toepassen (Aarnoutse & Schellings, 2003). Daarnaast hebben ze een PIRLS leesbegrip-toets gemaakt die begrijpend lezen in het algemeen toetst (Mullis, et al. 2007). Op de kennis-vragenlijst bleek de effectgrootte na twee jaar 0.67, op de toepassingsgerichte toets van Aarnoutse & Schellings 0.20 en op de PIRLS 0.18 (zie tabel 13, p.29). Dit betekent dat alleen de kennis van de leerlingen over leesstrategieën goed is na twee jaar Bliksem. Minder goed is het gesteld met de toepassing van leesstrategieën en met het leesbegrip. De effecten van 0.2 (Aarnoutse & Schellings) of 0.18 (PIRLS) zijn zo klein dat ze als verwaarloosbaar beschouwd kunnen worden. Ze ontstijgen niet het gemiddelde effect van normale factoren. De invloed op woordenschat blijkt zelfs licht negatief.

In onderstaande tabel zijn de effectgroottes samengebracht van de twee metareviews die door Hattie gebruikt zijn en het onderzoek naar Bliksem. Deze tabel maakt duidelijk dat er geen sprake is van grote effecten van leesstrategieën op leesbegrip (gemeten met genormeerde begripstoetsen).

Auteurs
Opgenomen in Hattie (2009)
Reciprocal teaching (RT)/ Leesstrategieën (LS)
Effectgrootte op genormeerde begripstoets(en)
Effectgrootte op strategietoetsen /-vragenlijsten (geconstrueerd door de onderzoekers)
Meta reviews

Rosenshine & Meister, 1994
ja
RT
0.32
0.88

Galloway, 2003

ja

RT

0.52

0.92

Afzonderlijke studies

n.v.t.
LS
0.18 / 0.2
0.67


Expliciet versus impliciet aanleren
We kunnen dus aantonen dat onze stelling klopt. Expliciet aanleren van leesstrategieën leidt tot kennis over leesstrategieën, maar niet tot beter leesbegrip. De oorzaak voor dit gebrek aan effect is onder meer gelegen in het feit dat expliciet aangeleerde strategieën een belasting vormen voor het werkgeheugen. Dat is tijdens het lezen al sterk belast met andere taken die nodig zijn om tot begrip te komen (zie o.m. Bjorklund & Douglas, 1997; Kintsch, 1998). Ook ontstaat demotivatie doordat de strategieën te veel centraal staan en er daardoor minder aandachtscapaciteit is voor de inhoud van de tekst. Een aanpak waarin strategieën niet expliciet aangeleerd worden, maar op een natuurlijke en motiverende manier worden gebruikt in gesprekken waarin de inhoud van de tekst centraal staat (de zogenaamde content-aanpak) is wel effectief. McKeown,Beck en Blake (2009) laten zien dat deze werkwijze leidt tot meer en langere taaluitingen van leerlingen en daarmee tot een actievere verwerking van de tekst.  

Strategieën compenseren niet voor afwezige kennis
In het Nederlandse onderwijs is het beeld van begrijpend lezen beperkt en nogal eendimensionaal. We zijn leesbegrip gaan zien als een apart vak en ons beeld ervan wordt bepaald door de strategie-oefeningen in de methodes die we gebruiken. In werkelijkheid is begrijpend lezen een zeer complexe vaardigheid waarbij grotendeels onbewust een coherente mentale voorstelling tot stand wordt gebracht op basis van de inhoud van het lange termijngeheugen (een geïntegreerd geheel van individuele ervaringen en taal). Hirsch (2003) wijst er dan ook op dat het aanleren van strategieën, zoals voorkennis activeren, zinloos is als er geen voorkennis is om te activeren. In dat geval blijft het aanleren van strategieën een kunstje dat op zichzelf staat en niets van doen heeft met het begrijpen van een tekst. Meerdere auteurs geven aan dat veel lezen (naar eigen keuze) een essentieel aspect is van begrijpend leesonderwijs (o.m. Block & Duffy, 2008; Duke & Pearson, 2002; National Reading Panel, 2000). Via lezen wordt de benodigde kennisbasis opgebouwd voor leesbegrip. We zien dan ook dat methodieken waarin kinderen veel lezen  leiden tot serieuze effecten (> 0.70 op genormeerde begripstoetsen, o.m. Block, 1993; O'Hara, 2007).

Leerlingen die goed scoren op begrijpend lezen, hebben het niet nodig om te oefenen met leesstrategieën. Zij moeten worden gestimuleerd actief te denken over teksten door erover in gesprek te gaan, te schrijven of door betekenisvolle ontwerpopdrachten uit te voeren. Met leesstrategieën wordt dan impliciet en geïntegreerd gewerkt. Zo ontwikkelen ze inhoudelijke kennis en kennis over tekststructuren. Leerlingen die zwak zijn in begrijpend lezen hebben er ook niets aan om geïsoleerde leesstrategieën te oefenen. Zij moeten worden ondersteund bij tekstbegrip door samen met een enthousiaste leerkracht te lezen en te praten, zodat hun woordenschat groeit en hun kennis van de wereld toeneemt. Zo leren ze verbanden leggen in teksten en mentale voorstellingen vormen van wat ze lezen.

Kritische gesprekken
John Hattie heeft voor het onderwijs baanbrekend werk verricht door te laten zien dat onderwijsonderzoek weliswaar vaak tot positieve effecten leidt, maar dat die effecten dikwijls zo klein zijn dat ze geen betekenis hebben voor de onderwijspraktijk. Hij roept zijn lezers op kritisch te blijven en is zelf de laatste die zijn metareviews beschouwt als 'onderwijsbijbel'. Ook in het AOB-magazine wordt uitgelegd dat het niet de bedoeling is dat 'het onderwijs simpelweg het lijstje van Hattie afloopt'. Inmiddels hangt de flesjesafbeelding op veel scholen wel als poster aan de muur. Inclusief het foutieve flesje. Wellicht een mooi uitgangspunt voor kritische gesprekken tussen leraren.

Zelf bijdragen aan onderwijsonderzoek naar begrijpend leesmethodieken?
Het blijft voortdurend nodig om de effecten van (nieuwe) methodieken te onderzoeken. In Nederland gebeurt dit te weinig. Het DENK!project (van het lectoraat Geletterdheid van de HU) zoekt nog schoolbesturen die volgend schooljaar (2016-2017) met meerdere scholen willen deelnemen aan het onderzoek naar de effecten van DENK!; een contentgerichte benadering voor begrijpend lezen. Geïnteresseerde schoolbesturen kunnen informatie verkrijgen via denk.fe@hu.nl


*Iets soortgelijks geldt overigens voor woordenschattoetsen en het bijbehorende flesje 'woordenschattraining'. Wanneer dezelfde woorden getoetst worden die getraind zijn, is het effect hoog. Wanneer willekeurige woorden worden getoetst, zijn niet of nauwelijks effecten meetbaar.

dinsdag 27 oktober 2015

Vrij lezen in het po, sbo, pro, vo en mbo

Vrij lezen
We schreven al een paar keer eerder over het belang van dagelijks vrij lezen op school (onder andere in vrij lezen in het mbo 1vrij lezen in het mbo 2 , levensverhalen lezen en dagelijks lezen ook in de brugklas). Wanneer basisschoolleerlingen AVI E4 (AVI-niveau eind groep 4) hebben behaald, kunnen ze meestal ook stillezen. Vanaf dat moment zal de leesontwikkeling vooral vorderen wanneer vrij lezen iedere dag (minimaal drie keer per week) is ingeroosterd en wordt gezien als een volwaardig onderdeel van het onderwijs. Dat betekent dat er een aantrekkelijk en recent boekenaanbod (minimaal zeven boeken per leerling) is, dat leraren rolmodel zijn, leerlingen helpen kiezen en zorgen voor motiverende interactie over boeken. Leerlingen die niet gemotiveerd zijn kunnen op weg worden geholpen door de leraar (zie Ralfi light). Het kan ook helpen wanneer ze het lezen voor een tijdje verwisselen door het luisteren naar boeken. Hardop-leesvormen (theaterlezen bijvoorbeeld) zijn vanaf het moment dat leerlingen AVI-E4 hebben behaald vooral bedoeld om het hardop lezen verder te onderhouden.

Voor leerlingen die E4 nog niet hebben behaald, staat het hardop lezen centraal. Bij leerlingen in groep drie en vier zal dat vooral gericht zijn op samen lezen (tutorlezen, duolezen). Ook voor deze leerlingen is vrij lezen (stillezen) belangrijk, maar dan met name om een leesroutine te verwerven. Leerlingen die ouder zijn en nog niet zelfstandig teksten kunnen verklanken (te zien aan fluisterend of heel langzaam lezen), kunnen tijdens de sessies vrij lezen naar luisterboeken luisteren. Daarbovenop hebben ze intensieve ondersteuning nodig, bijvoorbeeld met behulp van Ralfi.

Ook in praktijkonderwijs, voortgezet onderwijs en mbo 
Je vak moet je doen, niet lezen
In het primair onderwijs is vrij lezen inmiddels behoorlijk ingeburgerd. Op vrijwel alle basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs wordt dagelijks gelezen. Ook in andere onderwijsvormen wordt gezocht naar manieren om vrij lezen vorm te geven. We merken dat in het praktijkonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo steeds meer initiatieven worden genomen om vrij lezen in te voeren. Dat gebeurt vooral door docenten Nederlands. De leesmomenten worden dan geïntegreerd in de lessen Nederlands. Dat is natuurlijk prachtig, maar het kan mooier. Onlangs verscheen bij Stichting Lezen het rapport Je vak moet je doen, niet lezen (Van Koeven, 2015), waarin verslag wordt gedaan van onderzoek naar vrij lezen in de entree-opleiding van Deltion College in Zwolle. Vrij lezen is er ingevoerd in de hele opleiding. Niet alleen de docenten Nederlands, maar ook de docenten van de beroepsgerichte vakken begeleiden leesgroepen. Dat blijkt onverwacht krachtig. Juist docenten die een praktijkvak geven, zijn een belangrijk rolmodel voor hun leerlingen als het gaat om lezen. Van een docent Nederlands verwacht iedereen dat hij of zij leest, van een docent ICT of houtbewerking wellicht minder (Denk ook aan de campagne Vaders voor lezen waar precies hetzelfde speelt. Voorlezende vaders blijken meer impact te hebben op kinderen dan voorlezende moeders).

Rust en stilte
In de onderzochte entree-opleiding leest iedereen op hetzelfde moment in dezelfde vaste groep en met dezelfde begeleider. Dat betekent dat het op die momenten stil is in het hele gebouw. Zowel docenten als hun studenten blijken die rust te waarderen. Ook de ontstane routine wordt belangrijk gevonden. Het lezen hoeft niet langer ter discussie te worden gesteld, maar is voor iedereen vanzelfsprekend geworden. Steeds met dezelfde studenten lezen biedt veiligheid en zorgt voor acceptatie van elkaars leesniveau. Door de docenten is steeds benadrukt dat bij het vrij lezen leesplezier centraal moet staan. Daarom is afgezien van vaste verwerkingsvormen. Docenten bepalen zelf hoe ze interactie over boeken vormgeven. Er wordt gedifferentieerd binnen de leesgroepen door te zorgen door een verscheidenheid aan leesmateriaal. Ook is een start gemaakt met het gebruik van digitale boeken en luisterboeken. Autonomie leidt eveneens tot motivatie bij studenten. Ze kunnen bijvoorbeeld meebeslissen over het leesaanbod en de vormgeving van de leessessies.  

Hoewel Krashen (2004) of Mol (2010) de positieve effecten van lezen helder aantonen, is het moeilijk in de praktijk van een enkele klas direct effect te meten. Het kost tijd voordat lezen echt een onderdeel is geworden van het curriculum en het is moeilijk om effecten daadwerkelijk te herleiden naar het lezen. Toch zien leraren wel degelijk resultaten in hun eigen groepen. Ze noemen dat de tijd die wordt besteed aan lezen toeneemt. dat het aantal leerlingen dat leest groter wordt, net als het aantal gelezen boeken. Bovendien heeft het lezen een positieve invloed op gedrag (zie ook Fiori, 2013).  

Het onderzoeksrapport Je vak moet je doen, niet lezen bevat, behalve een verslag van het onderzoek naar vrij lezen, ook de lijsten met de boeken die de opleiding gebruikt en een protocol waarmee iedere (mbo-)opleiding zelf vrij lezen kan invoeren. Er zijn eveneens twee filmpjes gemaakt over het project vrij lezen, één aan het begin door studenten van Deltion College zelf en één na afloop door leraar 24. In de bij de NPO uitgezonden film Verlegen om woorden over laaggeletterdheid komt het project eveneens ter sprake.

Aidan Chambers
Chambers geïnterviewd door Edward van de Vendel
Op de eerste dag van de kinderboekenweek was jeugdboekenschrijver en 'booktalk'-goeroe, Aidan Chambers (80) te gast op onze Hogeschool. Chambers maakte op initiatief van Stichting Lezen een tour door Nederland en op 7 oktober ontvingen de Katholieke Pabo Zwolle en Hogeschool Windesheim hem samen in Zwolle. Ook Chambers wees erop hoe belangrijk het is dat lezen deel uitmaakt van het curriculum op school nu leerlingen thuis steeds minder gaan lezen. In de nieuwe brochure van Stichting Lezen over boekgesprekken verwoordt hij het als volgt: 'Reading is like travelling. Every book is a journey, a journey through ideas and information, facts and explanations, and a jouney through an author's mind. And every book we read, no matter of what kind, adss to our own journey through life and through the many worlds books open to us. In fact, reading is not just a journey, it is an exploration through a multitude of new lands. The English author C.S. Lewis once said by reading we can become a thousand different people and yet remain ourselves.' 


dinsdag 1 september 2015

Begrijpend lezen: focus op begrip

Goed begrijpend lezen?
Steeds weer krijgen we vragen van scholen voor basis- en voortgezet onderwijs over begrijpend lezen. Meer en meer leraren hebben het gevoel dat het methodisch oefenen van strategieën niet leidt tot meer leesbegrip. In het hbo merken we dat studenten veel geoefend hebben met verwijs- en signaalwoorden, maar teksten niet wezenlijk begrijpen. 

Eerdere blogs gingen al over begrijpend lezen. Op 12 november 2013 schreven we dat belangrijke pijlers in onderwijs voor begrijpend lezen het opbouwen van achtergrondkennis, motivatie en denken zijn (Duke et al, 2011)Op 25 november 2013 merkten we op dat het een misvatting is dat leerlingen taal leren begrijpen door strategieën toe te passen. Ze komen tot begrip door hun kennisnetwerk te verrijken. Je zou kunnen zeggen dat de activering van dat kennisnetwerk begrip is (Kintsch, 1998; Hirsch, 2003). Nieuwe informatie wordt aan het al bestaande kennisnetwerk gekoppeld. Daar waar (enige) kennis aanwezig is, kan begrip ontstaan. Als het kennisnetwerk te arm is, zal nieuwe informatie niet worden begrepen. Uit die overwegingen is de methodiek Denk! voortgekomen waarin onderwijs in begrijpend lezen gekoppeld is aan wereldoriëntatiethema's. 

Begrijpend lezen met een methode
De meeste basisscholen gebruiken een methode voor begrijpend lezen waarin strategieën geoefend worden om teksten beter te begrijpen en willen daar graag aan vasthouden. In deze blog gaan we in op de vraag welke elementen van basaal belang zijn voor goed begrijpend lezen en hoe die kunnen worden toegepast in methodelessen. 

Basis
Zonder dat het vrij lezen op orde is, kan er geen sprake zijn van goed onderwijs in begrijpend lezen. Dagelijks twintig minuten lezen zou moeten leiden tot het lezen van minimaal 25 boeken per jaar. Het is van belang dat een leerkracht zicht heeft op de boeken die een leerling leest, dat door de leerkracht regelmatig boekpresentaties worden gehouden om leerlingen te motiveren, dat leerlingen korte boekreclames uitvoeren om elkaar te enthousiasmeren voor boeken en dat gesprekken over boeken plaatsvinden. Om zicht te krijgen op het boekenaanbod kunnen leerkrachten gebruik maken van inspirerende blogs als overlezenenschrijven, kinderboekenpraatjes of kinderboeken.blog.nl Via sites als boekenjeugd, pluizer.be, leesplein of boekenzoeker kunnen boeken op titel, auteur of thema gezocht worden. Zwakke lezers oefenen tijdens de momenten vrij lezen niet apart met de leerkracht, maar luisteren naar luisterboeken (eventueel gecombineerd met RALFI). Ook als leerlingen -een periode lang- minder gemotiveerd zijn voor vrij lezen, kan worden gewerkt met luisterboeken (eventueel gecombineerd met RALFI light). Luisterboeken kunnen worden gedownload via de luisterbieb-app (gratis), storytell (abonnement), luisterrijk, luisterboek (betalen per boek, sommige boeken gratis). Leerlingen met een leesbeperking kunnen luisteren via audiolezen. 
Naast het goed vormgeven van vrij lezen is het van belang dat twee keer per dag wordt voorgelezen uit aantrekkelijke boeken die de leerlingengroep aanspreken. Tijdens het voorlezen staat de tekst centraal. Het voorlezen wordt niet onderbroken door uitleg of gesprekken. Die kunnen voorafgaand en na het voorlezen plaatsvinden.       

Doel
Het lesdoel kan nooit een strategie zijn. Het is altijd het begrijpen van de inhoud van de tekst. Wanneer je aan een kind vraagt wat het die dag geleerd heeft bij begrijpend lezen, zou het moeten antwoorden: alles over hoe dinosaurussen leven en niet: vragen stellen aan de tekst. 

Teksten kiezen
Om een kennisbasis op te bouwen is het zinvol om (eventueel uit een methode begrijpend lezen) een uitdagende motiverende tekst te kiezen en en vervolgens via andere boeken en teksten langer te werken aan hetzelfde thema. Dat is zinvoller dan versnipperd werken met iedere week een nieuwe tekst over een nieuw onderwerp. Het is belangrijk dat de gekozen tekst betrokkenheid genereert en voldoende nieuwe informatie geeft. Het inhoudelijk niveau van methodeteksten is vaak te laag. Wanneer een thema een langere periode beslaat kunnen de methode-teksten worden verrijkt met filmpjes en met fictie en non-fictie, zodat leerlingen daadwerkelijk kennis kunnen opbouwen over een thema. Via de in de vorige paragraaf genoemde sites kan fictie en non-fictie op thema gezocht worden. 

Voor goed onderwijs in begrijpend lezen zijn rijke teksten nodig, dat wil zeggen teksten die niet zijn versimpeld door de eisen die vanwege AVI en CLIB gesteld worden, die aantrekkelijk zijn en goed opgebouwd. Gedacht kan worden aan teksten uit tijdschriften (New Scientist, National Geographic, Roots, Puur Natuur, Technisch Weekblad, Quest, Quest Historie, Kijk en Historisch Nieuwsblad), aan teksten via internet (Klassenteksten, Blendle, Docukit, Winkler PrinsGeschiedenis voor kinderen, Kidsweek, Sevendays, Spectrumbox) of aan teksten van de sites van Trouw, de Volkskrant of NRC. Naast de reguliere zoekmachines, kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van zoekmachines voor kinderen, zoals oyani, leerwereld, kiddiesearch, onderwijsmap, jeugdzoeken, samenzoeken, 8-12.info, netwijs, meestersipke, datbedoelik, koekeltjes, jeugdbieb

Hardop lezen? Voorlezen!
Bij begrijpend lezen is het van belang dat leerlingen gemotiveerd raken voor een tekst en graag meer willen weten over het onderwerp ervan. Daarom is het verstandig om methodeteksten niet klassikaal hardop in leesbeurten door kinderen te laten lezen. Ze kunnen beter op een motiverende manier worden voorgelezen. Daarna kunnen kinderen ze zelfstandig of in tweetallen nog eens lezen. Zonder dat kinderen betrokken zijn bij een tekst zullen ze er weinig van leren.  

In gesprek gaan over teksten
In de meeste methodes begrijpend lezen wordt gebruik gemaakt van een stappenplan waarvan het activeren van voorkennis deel uitmaakt. In de praktijk duurt dat onderdeel vaak lang en ontaardt het nogal eens in een raadspelletje: waar zou de tekst deze week over kunnen gaan? wat denk je dat er op dit plaatje staat? Veel kinderen krijgen de beurt en niemand geeft het juiste antwoord. Dat is niet zo vreemd, want als je niet beschikt over voorkennis, is het moeilijk antwoord geven. En als je er wel over beschikt, leer je niet zoveel van het activeren van je voorkennis. Het is beter het onderwerp van een tekst te introduceren en kinderen die daar iets over weten te vragen erover te vertellen. Eigen ervaringen -ook van de leerkracht zelf- zijn daarbij het meest motiverend. Na het lezen van de tekst en eventueel het bekijken van een filmpje wordt in een open gesprek nagegaan wat de kinderen hebben geleerd over het onderwerp, wat de betekenis is van eventuele moeilijke woorden, wat ze nog graag zouden willen opzoeken...

Opdrachten
Bij de meeste methodes voor begrijpend lezen horen betekenisloze invulopdrachten waarmee strategieën geoefend worden en inhoudelijke of ontwerp-opdrachten. Voorbeelden van strategie-opdrachten zijn: schrijf je voorspelling op, spreek de volgende moeilijke woorden hardop uit; wat betekenen ze? verbind de begrippen die bij elkaar horen. Voorbeelden van ontwerpopdrachten zijn: 'Maak je eigen kunstwerk over...', 'Schrijf een brief aan...', 'Schrijf een blog over...', 'Maak een facebookpagina voor...', 'Neem een nieuwsbericht op over...', 'Maak een stop motion filmpje over...' Strategie-opdrachten hebben niet zo zeer effect op het begrijpend lezen zelf, maar alleen op het aanleren van de strategie die vervolgens niet of nauwelijks gebruikt wordt in het spontane lezen (Hirsch, 2003; Overmaat, Roeleveld, Ledoux, 2002; Willingham, 2006). Strategieën kunnen kort geïntroduceerd worden of helemaal weggelaten. Het heeft geen zin om ze langdurig centraal te stellen in het begrijpend leesonderwijs. In plaats van strategie-opdrachten kunnen uitdagende ontwerp-opdrachten uit de methode of zelf ontworpen ontwerp-opdrachten worden uitgevoerd. Het is fijn wanneer samen met de kinderen een aansprekende opdracht wordt gezocht of wanneer ze de keuze hebben uit verschillende opdrachten.     

Toetsvoorbereiding 
Om toetsen voor begrijpend lezen te kunnen maken moeten leerlingen de in de toets gehanteerde begrippen kennen (verwijswoord, signaalwoord, alinea etc.). Daarnaast is het van belang dat leerlingen kennis hebben gemaakt met de vraagstelling in toetsen, zodat ze begrijpen wat van ze wordt gevraagd. Het is zinloos om het begrijpend leesonderwijs te vervangen door 'teaching to the test' maar het kan een goed idee zijn om kinderen kortdurend op dit type vragen voor te bereiden. Er blijft dan meer dan voldoende tijd over om het begrijpend lezen echt te bevorderen. Het toetsen van begrijpend lezen is immers iets wezenlijk anders dan het onderwijzen ervan.