In de Volkskrant van 16 februari 2013 schrijft wiskundemeisje Jeanine Daems een open brief aan Alice Amos, het driejarige meisje dat -met een IQ van 162- werd toegelaten tot de Britse tak van de Mensa, de vereniging voor hoogbegaafden. Ze besluit met:
''Ik gun je mensen om je heen die je actief aanmoedigen om dingen te proberen die je niet vanzelf al kunt. Die je leren dat het juist extra leuk is om iets te leren als het moeite heeft gekost, dat je dan echt trots op jezelf kunt zijn. Dat het helemaal niet erg is om fouten te maken. Dat je niet wordt uitgelachen als je een keer niet het beste cijfer haalt. Dat je passies vindt die het waard zijn om je best voor te doen. Want als dat allemaal lukt, dan word je misschien wel echt een nieuwe Einstein! En: blij met wie je bent - hoe bijzonder dat ook is.''
Met het begrip ''hoogbegaafdheid'' hebben we al jaren een ingewikkelde verhouding. Vóór grofweg de jaren negentig sloten slimme kinderen hun periode in het basis- en voortgezet onderwijs af met negens en tienen, terwijl zo nu en dan eens iemand een klas over sloeg. Vanaf die tijd hebben we dezelfde kinderen onderzocht op hoogbegaafdheid en voorzien van mooie hoogbegaafdheidsrapporten. Ook hebben we plusklassen en andere voorzieningen voor hen ingericht. Tegelijkertijd werd op lerarenopleidingen meer ingezet op competenties en minder op kennis. Ook werd het toetssysteem op basisscholen steeds ingewikkelder.
Vorige week hoorde ik van een jongetje in groep zeven hoe in zijn groep de toetsresultaten van zijn klasgenootjes in de plusklas tegenvielen. De leerkracht had de plusklas-kinderen alle fout beantwoorde vragen van de CITO-toets laten overdoen. Gelukkig scoorden ze toen wel een A. ''Raar hè,'' zei het jongetje, ''want ze wisten natuurlijk al welk antwoord in de toets fout was en ze hoefden nu nog maar uit drie antwoorden te kiezen in plaats van vier.''
In december 2012 was in verschillende kranten te lezen dat meer aandacht voor lezen en rekenen in het basisonderwijs de afgelopen jaren weliswaar tot hogere prestaties van zwakke leerlingen heeft geleid, maar dat we de hoogbegaafde leerlingen in de kou hebben laten staan. Wanneer we deze leerlingen niet meer centraal stellen –zo zegt de krant- zal Nederland nooit tot de top van de Kenniseconomieën kunnen behoren. In de Volkskrant van 13 december werd gediscussieerd over de effectiviteit van programma's voor hoogbegaafden. Daar blijkt maar weinig over bekend te zijn.
Maar is hier niet iets anders aan de hand? Moet er eigenlijk wel meer aandacht voor hoogbegaafden komen of geld voor nieuwe programma's gericht op deze leerlingen? Of hebben we onderwijs nodig waarin iedereen –van minder tot hoogbegaafd- kan leren? En is dat wel het onderwijs zoals dat op een gemiddelde basisschool wordt gegeven en waar de gemiddelde leerkracht voor is toegerust?
''Ik gun je mensen om je heen die je actief aanmoedigen om dingen te proberen die je niet vanzelf al kunt. Die je leren dat het juist extra leuk is om iets te leren als het moeite heeft gekost, dat je dan echt trots op jezelf kunt zijn. Dat het helemaal niet erg is om fouten te maken. Dat je niet wordt uitgelachen als je een keer niet het beste cijfer haalt. Dat je passies vindt die het waard zijn om je best voor te doen. Want als dat allemaal lukt, dan word je misschien wel echt een nieuwe Einstein! En: blij met wie je bent - hoe bijzonder dat ook is.''
Met het begrip ''hoogbegaafdheid'' hebben we al jaren een ingewikkelde verhouding. Vóór grofweg de jaren negentig sloten slimme kinderen hun periode in het basis- en voortgezet onderwijs af met negens en tienen, terwijl zo nu en dan eens iemand een klas over sloeg. Vanaf die tijd hebben we dezelfde kinderen onderzocht op hoogbegaafdheid en voorzien van mooie hoogbegaafdheidsrapporten. Ook hebben we plusklassen en andere voorzieningen voor hen ingericht. Tegelijkertijd werd op lerarenopleidingen meer ingezet op competenties en minder op kennis. Ook werd het toetssysteem op basisscholen steeds ingewikkelder.
Vorige week hoorde ik van een jongetje in groep zeven hoe in zijn groep de toetsresultaten van zijn klasgenootjes in de plusklas tegenvielen. De leerkracht had de plusklas-kinderen alle fout beantwoorde vragen van de CITO-toets laten overdoen. Gelukkig scoorden ze toen wel een A. ''Raar hè,'' zei het jongetje, ''want ze wisten natuurlijk al welk antwoord in de toets fout was en ze hoefden nu nog maar uit drie antwoorden te kiezen in plaats van vier.''
In december 2012 was in verschillende kranten te lezen dat meer aandacht voor lezen en rekenen in het basisonderwijs de afgelopen jaren weliswaar tot hogere prestaties van zwakke leerlingen heeft geleid, maar dat we de hoogbegaafde leerlingen in de kou hebben laten staan. Wanneer we deze leerlingen niet meer centraal stellen –zo zegt de krant- zal Nederland nooit tot de top van de Kenniseconomieën kunnen behoren. In de Volkskrant van 13 december werd gediscussieerd over de effectiviteit van programma's voor hoogbegaafden. Daar blijkt maar weinig over bekend te zijn.
Maar is hier niet iets anders aan de hand? Moet er eigenlijk wel meer aandacht voor hoogbegaafden komen of geld voor nieuwe programma's gericht op deze leerlingen? Of hebben we onderwijs nodig waarin iedereen –van minder tot hoogbegaafd- kan leren? En is dat wel het onderwijs zoals dat op een gemiddelde basisschool wordt gegeven en waar de gemiddelde leerkracht voor is toegerust?
Op onze basisscholen zijn door educatieve uitgevers uitgegeven lesmethodes leidend geworden. In geen enkel ander land is het onderwijs zo dichtgetimmerd met methodes die kinderen voorbereiden op CITO-toetsen die vooral technisch van aard zijn. De prestaties van onze leerlingen worden –om het maar even plat te zeggen- afgemeten aan hoeveel woorden ze in een minuut kunnen lezen en of ze zinnen uit een verhaaltje in de juiste volgorde kunnen zetten. Om dat te leren oefenen ze met een zandloper ‘snellezen’ en vullen ze in hun werkboeken honderden lesjes in. En als de toets-resultaten niet goed uitpakken, schaffen we een extra methode aan.
We zijn vergeten dat leren denken is en creëren. Je leert geen teksten begrijpen door het beantwoorden van vragen in de begrijpend leesmethode, maar door met elkaar en met de leerkracht te praten over wat je leest bij geschiedenis, in de krant of in dat ene aansprekende jeugdboek, door een toneelstuk te bedenken of een kunstwerk. Je leert niet spellen door tien lesjes te maken met woorden met isch, maar door teksten te schrijven en na te denken over stijl, structuur en spelling. Je leert door oplossingen te bedenken voor technische problemen of door muziek te maken.
We hebben onderwijs nodig dat leerlingen niet alleen leert reproduceren en begrijpen, maar dat ze leert analyseren en creëren. Die vaardigheden ontbreken óók nogal eens in de onderwijsprogramma’s voor hoogbegaafden. Bovendien zijn ze niet alleen voor hoogbegaafde, maar voor alle leerlingen belangrijk. Om dat onderwijs te kunnen geven heb je goed opgeleide leerkrachten nodig die zèlf lezen, die zèlf essays schrijven, die nieuwsgierig zijn en kritisch...
Het niveau van de pabo's is de laatste jaren flink opgekrikt en terecht. Maar we zien er dezelfde eenzijdigheid als in het basisonderwijs. De verplichte toetsen gaan over rekenen, taal en wereldorientatie. Veel geld en energie wordt besteed aan ingewikkelde accreditatie-trajecten. Iedere student kan inmiddels naar literatuur verwijzen volgens de APA-regels. Maar of dit leerkrachten oplevert die zijn toegerust voor het opleiden van leerlingen voor onze toekomstig kenniseconomie is maar de vraag. Of het leerkrachten oplevert die invulling kunnen geven aan de mooie woorden van Jeanine Daems voor alle leerlingen, ook.
Het niveau van de pabo's is de laatste jaren flink opgekrikt en terecht. Maar we zien er dezelfde eenzijdigheid als in het basisonderwijs. De verplichte toetsen gaan over rekenen, taal en wereldorientatie. Veel geld en energie wordt besteed aan ingewikkelde accreditatie-trajecten. Iedere student kan inmiddels naar literatuur verwijzen volgens de APA-regels. Maar of dit leerkrachten oplevert die zijn toegerust voor het opleiden van leerlingen voor onze toekomstig kenniseconomie is maar de vraag. Of het leerkrachten oplevert die invulling kunnen geven aan de mooie woorden van Jeanine Daems voor alle leerlingen, ook.