In het belang van controlerende instanties is het natuurlijk om zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk complicaties de meerwaarde van het leesonderwijs te identificeren. Daarvoor zijn de volgende toetswijzen het aanbevelen waard:
Midden groep 3: een niet getimede nonsenswoorden toets.
De toetsresultaten geven aan of de leerling adequaat heeft leren decoderen. Leren decoderen is iets waar de school wel invloed op heeft. Als leerlingen hierop uitvallen is heel duidelijk wat de school moet doen: extra inzetten op decoderen. Decoderen vormt immers de basis van een goede leesontwikkeling.
Een risico dat overigens ontstaat bij het afnemen van een dergelijke toets, is dat scholen uitvoerig gaan trainen op het decoderen van nonsens woorden. De controlerende instantie zou de scholen zeer duidelijk moeten maken dat dit te allen tijde ongewenst is voor de leesontwikkeling.
Eind groep 3 en verder: verschil tussen AVI en DMT scores
De kwaliteit van het leesonderwijs kan worden afgelezen aan de uitslagen van de AVI toetsen (die overigens door de Cotan zijn goedgekeurd). De school heeft veel meer invloed op de AVI uitslagen dan op de in hoge mate erfelijk bepaalde DMT scores. De ware kunst in het leesonderwijs is om bij zwakke DMT scores toch tot goed tekstlezen te komen. Een E op de DMT en toch een goede AVI score, dat is pas een teken van goed leesonderwijs! Dat is 'the school who beats the odds'! In de hier voorgestelde maat is de hamvraag: realiseert de school een meerwaarde in de leesontwikkeling ten opzichte van de erfelijke aanleg van zwakke lezers? En: realiseert de school minstens het verwachte leesniveau bij leerlingen met een goede erfelijke aanleg? Als de school dat doet, dan is de kwaliteit van het leesonderwijs in orde. Een groot bijkomend voordeel van deze werkwijze is dat scholen zich gaan richten op het lezen van tekst en boeken, in plaats van op het moeilijk beïnvloedbare en voor de kennismaatschappij weinig functionele lezen van losse woorden.
Midden groep 8: minimaal 98% van de leerlingen haalt AVI M6 of hoger.
Er moet verder nagedacht worden over de wijze waarop het verschil tussen AVI en DMT goed berekend kan worden. Een paar eerste gedachten hierover:
- de inspectie zou behaalde AVI scores kunnen corrigeren voor behaalde DMT scores.
- De school kan via de tabellen in de handleiding van AVI en DMT zelf nagaan of zij een meerwaarde biedt in het leesonderwijs. Allereerst wordt nagegaan of de leerling een A,B,C,D of E scoort op de DMT. Vervolgens wordt met behulp van Bijlage 1 van de AVI kaarten nagegaan in welke categorie de leerling scoort op de AVI: 25% laagst scorende leerlingen (DE), Middenmoot (BC), of 25% hoogst scorende leerlingen (A). Het is een teken van goed leesonderwijs als de school zoveel mogelijk laag scorende leerlingen op de DMT in de middenmoot (of hoger!) van de AVI weet te krijgen, en als zij middenmoot lezers op de DMT in de A van de AVI weet te krijgen. Ook is het een teken van goed leesonderwijs als kinderen met een A score op de DMT ook scoren in de hoogste 25% op de AVI.
Voor controlerende instanties geeft deze werkwijze veel betere informatie over de kwaliteit van het leesonderwijs dan alleen de DMT afname, maar dat betekent niet dat de school zich voor het opbrengstgericht werken kan beperken tot het afnemen van de genoemde toetsen. Om goed en opbrengstgericht leesonderwijs vorm te kunnen geven is het nodig om leerlingen in de volle breedte van hun leesontwikkeling te volgen en om ook het eigen aanbod voortdurend zeer kritisch te monitoren. Voor de school is het van groot belang om de hoeveelheid gelezen boeken per kind bij te houden alsmede de ontwikkeling die de kinderen doormaken met betrekking tot genres en complexiteit van de gelezen boeken. Daarnaast is het vanaf eind groep 3 van groot belang om de ontwikkeling van de leesmotivatie systematisch in kaart te brengen. Vanaf eind groep 4 is het van belang om het stilleestempo van de leerlingen te meten. Als de aldus verzamelde brede informatie over de leesontwikkeling van de leerling wordt gekoppeld aan concrete informatie over de didactiek dan wordt het pas werkelijk mogelijk om het leesonderwijs te verbeteren op basis van data.