Om de volgende redenen denken we dat de DMT niet geschikt is om de kwaliteit van het leesonderwijs in kaart te brengen:
- De prestaties op de DMT worden bij een redelijk homogene kwaliteit van leesonderwijs in een gegeven (westerse) populatie in sterke mate erfelijk bepaald. Uit erfelijkheidsonderzoek blijken erfelijkheidspercentages tussen 65 en 85% (Byrne et al., 2006; Gayan & Olson, 2003; Harlaar, Spinath, Dale, & Plomin, 2004). Ter vergelijking: deze erfelijkheidspercentages liggen duidelijk hoger dan de erfelijkheidspercentages voor het IQ van basisschoolleerlingen terwijl toch niemand op de gedachte zou komen om de kwaliteit van het onderwijs af te meten aan IQ scores van de leerlingen.
- De prestaties op de DMT in de groepen 3 tot 5 zijn in belangrijke mate van toeval afhankelijk (mits er leesonderwijs gegeven is). Of leerlingen een bepaald woord in deze ongeautomatiseerde fase van de leesontwikkeling sneller of langzamer lezen hangt in sterke mate af van twee vragen: 1. hoe vaak hebben zij juist dat woord eerder gezien? en 2. hoeveel presentaties van een woord hebben zij op erfelijke basis nodig om dat woord te automatiseren? Zwakke lezers hebben veel meer presentaties nodig dan kinderen met een goede aanleg voor lezen, en komen uiteindelijk niet tot een vergelijkbaar leestempo (Ehri & Saltmarsh, 1995; Hogaboam & Perfetti, 1978; Reitsma, 1983; van der Leij & van Daal, 1999).
- Scholen met kleine groepen leerlingen kunnen gemakkelijk aan de verkeerde kant van de door de inspectie opgelegde norm komen als er een paar leerlingen in de groep zitten die op erfelijke basis toevalligerwijs extreem veel presentaties nodig hebben voor hun leerproces.
- De DMT definieert de opbrengsten van leesonderwijs te arm en te eenzijdig, en de belangen voor scholen zijn te groot. Dit betekent dat het leesonderwijs op scholen dreigt te verarmen in de richting van snel en accuraat losse woordjes lezen.
- Opbrengstgericht werken aan lezen wordt door het ministerie van onderwijs gezien als belangrijk in het kader van de kennismaatschappij. Het is niet gemakkelijk om een verband te zien tussen de prestaties op de DMT en de benodigde vaardigheden voor de kennismaatschappij. Verarming van het leesonderwijs kan juist de daarvoor benodigde vaardigheden in gevaar brengen.
- De DMT sluit op geen enkele manier aan bij de geformuleerde referentieniveaus voor het leesonderwijs. Deze referentieniveaus hebben wel een duidelijke relatie met de benodigde vaardigheden voor de kennismaatschappij.